CD Recensies

DEBUSSY: PELLÉAS ET MÉLISANDE, ROTH

Debussy: Pelléas et Mélisande. Julien Behr (t., Pelléas), Vannina Santoni (s., Mélisande), Alexandre Duhamel (b., Golaud), Marie-Ange Todorovitch (ms., Geneviève) en Jean Teitgen (bs., Arkel) e.a. met het Koor van de Opéra Lille en Les Siècles o.l.v. François-Xavier Roth. Harmonia Mundi HMM 90.535254 (2u., 37‘ 55”). 2021
 
‘Pelléas is een eenmalig werk’, zegt François-Xavier Roth in de programmatoelichting, ’want het is het eerste exemplaar van wat de opera zou worden in de twintigste eeuw en tevens wat het niet langer kan zijn’.
Als een de keerpunten in de evolutie van de opera is Debussy’s mesterwerk al goed bediend met cd opnamen. Denk vooral aan de uitgaven van Haitink (Naïve V 4923), Abbado (DG 435.344-2), Boulez (Sony SM3K 47265) en Dutoit (Decca 430.502-2). Maar de uitvoering van Roth verschilt van al zijn voorgangers omdat zijn ‘oude instrumenten’ orkest in de bak zit.
In een opera waarin zoveel afhangt van de kleinste details van de tekstvertolking en het web van orkestmotieven dat deze onderstreept, is het gebruik van darmsnaren en blaasinstrumenten uit de periode rond de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw van essentieel belang. Dat is va n meet af aan te horen, waar de onrustige, met donkere toon non-vibrato spelende strijkers een sfeer vol tweeslachtigheid en omsluierde dreiging oproepen die in de hele opera blijft heersen tot aan het eind waar de houtblazers nog wat tranen laten druppelen. 
Roth maakt Debussy’s werking van orkestkleuren magischer dan ooit en zorgt er ook voor dat de grote climaxen, zoals Golauds woede uitbarsting in de derde akte en de laatste ontmoeting van Pelléas en Mélisande in het laatste tafereel van de vierde akte met hun momenten van kalme lyriek een heel subtiele textuur krijgen. 
In een opera, waarin het zo aankomt op de tekstbehandeling is het van voordeel om over een geheel Franse bezetting te beschikken (hoewel Debussy graag een niet-Franse Mélisande had om zo meer nadruk te leggen op het anders wereldse karakter van deze rol). Het komt op iedere lettergreep aan.
Julien Behrs haast ondraaglijk lijdende  Pelléas contrasteert mooi het de Golaud van Alexandre Duhamel die deze rol veel diepgang  verleent. Behrs vertolking is heel bezadigd, zelfs in de extatische momenten en Duhamel is ook niet aanmatigend. Golaud kan nooit ‘de held’ zijn in deze opera, maar hier zondigt Duhamel tegen deze zonde. Vannina Santoni’s fluwelige, sensuele en nogal neurtotische Mélisande lijkt ook volkomen argeloos. Jean Teitgen is een wat naargeestige Arkel en Marie-Ange Todorovitch een voortreffelijke Geneviève; Golauds zoon Yniold wordt terecht gezongen door de jongenssopraan Hadrien Joubert in plaats van een volwassen sopraan.
Maar het belangrijkst is en blijft het karakter van een ware ensemble productie die Debussy’s eindeloos bekoorlijke opera zo wonderbaarlijk maakt. In wezen is er op cd haast geen treffender uitvoering dan deze, ook al komen er geen wereldberoemde interpreten aan te pas.