Debussy: La mer; Ravel: La valse; Dutilleux: L’Arbre des songes. Dmitri Sitkovetsky (v) met het Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live 08001 (64’27”). 2007
Wat opnamen van La mer betreft, heft het Concertgebouworkest een reputatie te verliezen. De reeks begon in 1957 met Van Beinum (Philips AY 835001, lp), in 1969 gevolgd door Inbal (Philips LY 802914, lp) en ten slotte mooist van al en in menig opzicht ook nu nog maatgevend door Haitink (Philips 416.444-2, 438.742-2 – 2 cd’s – en 464.697-2. Die opname van Van Beinum is later verdoekt naar cd op Andante 4060 en Retrospective RET 040. Dat voor wie het naadje van de kous wil weten.
En in 2007 dus ook logischerwijze Jansons die voor zover er nog musici in het orkest zitten die de sessies in 1976 meemaakten, in een gespreid bedje kwam. In het algemeen blonk het orkest bijvoorbeeld door de invloed van Pierre Monteux in de jaren dertig v.e. altijd al uit in Frans repertoire.
Ongewoon is hier alleen de koppeling met werken van Ravel en Dutilleux. Laatstgenoemde kan men op prijs stellen of niet, het is nuttig dat hier in deze programmasamenstelling ook aandacht voor hem wordt gevraagd.
Haitinks La mer was jarenlang zo’n beetje de gouden standaard in opnameland. Zijn delicate beheersing van nuancen en klank, zijn verfijning en de vloeiende wijze waarop de muziek gestalte krijgt zijn boven alle lof verheven. Maar bovenal maakte zijn haast majestueuze architectuurbesef en de gratie waarmee hij de poëtischer gedeelten uitlichtte veel indruk. De dirigent toont veel gevoel voor de individualiteit en de verscheidenheid van de orkestklank, de timbres. In 1964 imponeerde Karajan evenzeer, maar op andere manier (DG 427.250-2, 447.426-2) en meer recent, uit Luzern hebben we een fascinerende uitvoering van Abbado (DG 477.508-2), wat kostbaar gekoppeld aan Mahlers Tweede symfonie op 2 cd’s.
Terug naar het Concertgebouworkest: Jansons verklanking van La mer is in grote lijnen even treffend en overtuigend als die van het drietal hierboven genoemde grootheden. Een beter compliment kan men hem niet maken.
Toch is het hier Ravels La valse die in wezen diepere indruk maakt. De decadentie en het ontbindingsproces die het zwierige werk tot zijn gedoemde ondergang voeren zijn heel spannend uitgebeeld. Het werk klinkt gelukkig in vrij strak tempo, heel stuwend, met een duidelijke op het fatale slot gerichte blik. Ook hier speelt Haitink, zij het in Boston (Philips 454.452-2) op de achtergrond nog mee en anders als alternatief wel Rattle (EMI 754.204-2) en Boulez (DG 447.057-2). Dit voor degenen die eens wat onderling willen vergelijken.
En dan Dutilleux’ Vioolconcert uit 1985. De droom uit de titel L’Arbre des songes getuigt van een sensuele, surrealistische Baudelaire-achtige geest. De boom lijkt tropisch, de vier dromen zijn merendeels onrustig, de drie tussenspelen vormen drie betrekkelijke rustpunten. Meer dan Tortelier (Chandos) en Dutoit (Decca) streeft Jansons hier naar een zeer effectieve symfonische benadering, waarin de solist een grote, maar niet autonoom-autoritaire rol speelt. Violist Charlier komt bij Tortelier wat anoniem over, Amoyal is bij Dutoit (Decca 444.398-2) terecht wat flamboyanter.
Met deze nieuwe verschijning en de voorkeur voor de hier genoemde twee andere schuiven de overige – Stern/Maazel op CBS/Sony en Capuçon/Chung op Virgin verder naar de achttergrond.
Sitkovetsky vult de rapsodische solopartij bij Jansons met een mengeling van intensiteit en fantasie uit. Een heel bevredigende opvatting, prachtig gerealiseerd. Zo werd dit een in alle opzichten hoogwaardig programma. Het klankbad waarin de luisteraar wordt gedompeld is aangenaam warm maar niet optimaal helder.