Debussy: Prélude à l’après midi d’un faune; La mer; La boîte à joujoux; uit Préludes ‘Ce qu’a vu le vent d’ouest’, ‘Feuilles mortes’ en ‘Feux d’artifice’ (orkestratie Matthews). Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 558.045-2 (78’46”). 2004
Sinds Karajan zich in 1965 met zijn orkest ontfermde over Debussy’s La mer en de Prélude à (DG 427.250-2) weten we dat de Berlijners perfect Frans kunnen spreken op muziekgebied; in 1985 herhaalde hij La mer nog eens op een gladdere, verder gehomogeniseerde manier (DG 439.008-2), maar die eerste keer klonken beide werken heel beheerst met een aristocratische inslag en het orkestspel was zo mooi als men zich maar kon wensen.
Opvolger Abbado kwam pas vrij laat, in 1999, in Berlijn aan de Prélude toe, maar hij speelde hem wel een stuk lichter en helderder (DG 471.332-2) en had met Emmanuel Pahud de idiomatischer fluitsolist. La mer deed hij pas in augustus 2003 in Luzern met het plaatselijke festivalorkest (DG 477.508-2) dat slechts in de kern uit eerste lessenaar leden van het Berlijns filharmonisch bestond. Maar opnieuw worden de zeebeelden overweldigend mooi geschetst. Het gaat om een qua ruigheid èn lieflijkheid prachtig gevuld beeld vol prachtige kleuren en waar nodig met veel, zelfs dreigend elan. Zelden zal ‘Jeux de vagues’ mooier hebben geklonken. Terecht domineert het koper nu eens aan het eind van het eerste deel en in de finale volgde Abbado Karajan in de restauratie van de fanfares vanaf maat 237 overeenkomstig Debussy’s partituur uit 1905.
Probleem voor verzamelaars is echter de wijze van combineren: de Prélude zit vast aan o.a. de suite uit Pelléas et Mélisande, La mer is een aanvulling op Mahler II. Maar voor wie dat geen bezwaar is: de vertolkingen zijn beide optimaal. De vraag is nu: hoe houdt Rattle zich in dit repertoire in Berlijn? Het enige – heel positief uitgevallen – wapenfeit met Debussy als onderwerp was een opname uit zijn tijd in Birmingham met Jeux, de Images en de muziek bij Le roi Lear (EMI 575.218-2), werken die hij heel sfeervol en evocatief vertolkte.
In de Prélude horen we opnieuw Pahuds prachtige fluitspel, maar het geheel klinkt iets minder verdroomd dan bij Abbado en Karajan. Groot zijn de verschillen echter niet. La mer wordt met veel enthousiasme en ietsje minder verfijning uitgevoerd dan door beide genoemde rivalen, iets minder coloristisch, maar wel hecht en pakkend. Het Berlijnse klankpalet heeft zeker iets prachtigs, ook hier weer. Rattle springt alleen iets vrijer om met de tempo aanduidingen.
Hoogtepunt van zijn cd vormt La boîte à joujoux in de orkestratie van Caplet uit 1923. Het ballet verhaalt van een driehoeksverhouding tussen marionetten in een grote speelgoedkist en Rattle dirigeert het werk met ontzettend veel charme en humor. Mooier kan haast niet, temeer daar ook de solistische inbreng op een heel hoog niveau staat. Als uitgebreide toegift zijn er dan nog drie wat minder subtiel door de Engelse componist Colin Matthews georkestreerde Préludes (de orkestraties van dergelijk materiaal door John Adams zijn luchtiger, speelser).
Ten opzichte van de rivalen heeft Rattle het voordeel dat zijn hele cd aan Debussy is gewijd en niet ook aan Ravel (Karajan) en Mahler (Abbado). Voor andere prachtige vertolkingen van de Prélude en La mer komt men terecht bij bijvoorbeeld Haitink (Philips 438.742-2, 2 cd’s) en voor La boîte à joujoux kan men eventueel uitwijken naar de duidelijk mindere Tortelier (Chandos CHAN 7017).