Debussy: Danse sacrée et danse profane; Trois ballades de François Villon; ‘Le jet d’eau’ uit Cinq poèmes de Charles Baudelaire; Ravel: Shéhérazade; Le tombeau de Couperin; Pavane pour une infante défunte; Menuet antique. Anne Sofie von Otter (mezzosopraan), Alison Hagley (sopraan) en Lisa Wellbaum (harp) met het Cleveland orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 471.614-2 (76’05”). 1999
Een zeer gemengd programma, een soort kort orkestconcert met vocale solobijdragen van twee zangeressen. Dat orkestaandeel leidt dankzij de sinds Szell nog heersende hoge kwaliteit van het orkestspel in Cleveland met grote precisie als wezenlijke eigenschap in combinatie met Boulez’ streven naar helderheid en verfijning in de orkestwerken tot vrijwel optimale uitvoeringen van Debussy’s dansen met een mooi geïntegreerde harp en Ravels Tombeau en Pavane.
Von Otter is verrassend goed in Frans repertoire de laatste jaren (hoewel men twijfels kan hebben bij haar Carmen). In Shéhérazade weet ze het gelijktijdig samengaan van smachtende zwaarmoedigheid en een frisse, onschuldige visie ideaal te combineren. Ze zorgt zo voor een der mooiste versies van dit werk en toont zich een waardige opvolgster van Crespin (Decca 460.973-2) en overtreft Von Stade (Sony 87797), Hendricks (EMI 749.689-2) en ook Harper in Boulez’ vroegere, niet meer verkrijgbare opname van deze cyclus. Verrassend is het om in de Villon ballades een sopraan in plaats van een bariton te horen, maar het effect is overtuigend want Alison kwijt zich fraai van haar taak. Al met al een bijzonder, heel mooi programma.
Na wat hij eerder van de orkestwerken van Ravel voor CBS/Sony vastlegde, is de nieuwe, over de orkesten uit Berlijn en Cleveland verdeelde serie voor DG niet alleen tergend langzaam, maar ook in wonderlijke combinaties naar volledigheid gegroeid: de beide pianoconcerten (met Krystian Zimerman op 449.213-2) samen met de orkestversie van de Valses nobles et sentimentales, de Boléro, Ma mère l'oye, Une barque sur l'océan, Alborada del gracioso en de Rapsodie espagnole (439.859-2) en de complete Daphnis et Chloé en La valse (447.057-2). Hooguit de door Abbado in zijn slechts 3 cd's tellende album (469.354-2) Fanfare pour l'éventail de Jeanne mankeert eigenlijk nog. Maar ook hier, in de laatste bijdrage, weer een vreemde combinatie met werken van Debussy die de inzet van twee zangeressen noodzakelijk maakte. Echter, gezien de geweldige kwaliteit van het gebodene, valt het licht om ons over die bezwaren heen te zetten. Wat nu tot stand kwam is een interessant gemend orkestraal/vocaal programma. Om te beginnen niets dan lof voor het orkestrale gedeelte. Boulez laat het orkest subtiel flonkeren in Le tombeau de Couperin, legt veel verfijning in zijn weergave van beide georkestreerde pianowerken, de Pavane en het Menuet antique en laat ook de beide dansen van Debussy met hun prominente rol voor de harp stijlvol glanzen. Grappig toeval: niet alleen de Tsjechische mezzo Kožena, maar ook haar oudere Zweedse stemgenote Von Otter werpen zich op het Duitse cd label op Frans repertoire de laatste tijd. Na Berlioz, Bizet, Chaminade, Meyerbeer, Offenbach, Massenet, Fauré, Saint-Saëns, Debussy, Chausson, Delage, Hahn, Martin en Poulenc is bij laatstgenoemde nu na de 3 Poèmes de Mallarmé (DG 447.752-2) nu Ravels Shéhérazade aan de beurt. En ze zorgt meteen voor een der allermooiste versies van deze cyclus. De haast magische liederen met nu eens duister dreigende dan weer sensuele ondertonen worden door zangeres èn begeleider ideaal voorgedragen. Heel mooi is vooral 'La flûte enchantée' met zijn verfijnde vorm van smachtend verlangen als het slavenmeisje luistert naar het verre geluid van haar fluitspelende minnaar. Alison Hagley mist iets van het naturel en het eigene dat een Véronique Gens in liederen van Debussy ten toon spreidt. Meestal worden de Villon liederen ook door een bariton (Souzay, Kruysen, Van Dam) gezongen en dat blijft een handicap voor deze gedurfde, redelijk geslaagde poging. Als geheel een prachtuitgave.