CD Recensies

DVORAK: SYMFONIE NR. 9, ABBADO, JANSONS

Dvorak: Symfonie nr. 9 in e op. 05 Uit de nieuwe wereld. Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live RCO 04002 (41’21”). 2003

Dvorak: Symfonie no. 9 in e op. 95 Uit de nieuwe wereld; Ouverture Othello op. 93. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 457.651-2 (58’16”). 1997

Na het Londens symfonie orkest en het San Francisco symfonie orkest is intussen ook het Concertgebouworkest er bij gebrek aan nieuwe opnamecontracten met Decca en EMI toe overgegaan om in eigen beheer concertopnamen met een enigszins reportagekarakter uit te geven. Een hachelijke onderneming, waarbij het probleem niet schuilt in de productie, doch in de – liefst meteen internationaal geregelde – distributie. Voor die productie kon men vermoedelijk terugvallen op een betrekkelijk goedkope omroepopname waarvoor Rob Herschop en Lodewijk Collette tekenden.

Om als eerste een nieuwe opname van Dvoraks overpopulaire Negende met de nieuwe chefdirigent uit te brengen, was bij gebrek aan meer ander recent materiaal waarschijnlijk onvermijdelijk, maar in commercieel opzicht dubieus. Niet alleen zijn er al teveel opnamen van dit werk in omloop, alleen al het Concertgebouworkest bracht er vier op zijn naam: in chronologische volgorde eerst in 1977 met Colin Davis (Philips 438.347-2, 2 cd’s), vervolgens met Dorati (Philips 442.401-2) en Chailly (Decca 421.016-2) in 1988 en tot slot met Harnoncourt (Teldec 3984-25254-2) in 1999. Waarbij vooral Davis en Harnoncourt prestaties van wereldformaat leverden. Jansons zelf maakt in 1988 al met zijn orkest uit Oslo een ook fraaie registratie (EMI 749.860-2) zodat strikt genomen nauwelijks behoefte aan de nieuwkomer bestond.

De RCO cd heeft een bijkomend bezwaar: hij ontbeert dringend een toegift, zoals bijvoorbeeld een symfonisch gedicht als bij Harnoncourt. Een speelduur van nog geen drie kwartier is wel erg kort! Alleen al de nu ontbrekende herhaling in het eerste deel had die speelduur kunnen opvijzelen.

Natuurlijk is Jansons uitvoering op zichzelf beschouwd wel heel mooi, warmbloedig, mooi contrastrijk. Het van romantisch gevoel doortrokken langzame deel vormt het hoogtepunt. Het resultaat is heel sympathiek en een aanbeveling waard, maar de oorspronkelijker Harnoncourt blijft als het om Amsterdamse versies gaat de voorkeur behouden.

Ook het Berlijns filharmonisch orkest maakte in de loop der jaren heel wat opnamen van de Nieuwe wereld: Furtwängler (ASD AS 111), Fricsay (DG 423.384-2), Karajan (DG 435.590-2) Kubelik (DG 439.436-2), Tennstedt (EMI 572.136-2) en Kempe (Testament SBT1269). De laatste in de reeks is Abbado tijdens een ‘live’ opname waar hij altijd op zijn best is. Gelukkig laat hij de herhaling in het eerste deel intact en zorgt verder voor een ideale dosering van drama en lyriek. De Brahmsachtige ouverture Othello is een welkome aanvulling.

Om een lang verhaal kort te maken: Harnoncourt, Abbado, Kubelik en Masur (Teldec 85738-1085-2) behoren met Jansons II tot de uitverkorenen.