Dohnanyi: Sextet in C voor piano, viool, altviool, cello, klarinet en hoorn op. 37; Penderecki: Sextet voor klarinet, hoorn, strijktrio en piano. Ensemble Kheops. Fuga Libera FUG 585 (58’55”). 2010
Een belangrijke uitgave die zover in de gauwigheid is na te gaan de cd première bevat van het Penderecki Sextet voor een niet alledaagse bezetting dat in 2000 door de Weense Musikverein werd besteld en daar zijn wereldpremière tijdens de Festwochen beleefde met een geweldige droombezetting van Dmitri Alexeev, Julian Rachlin, Joeri Bashmet, Mstislav Rostropovitch, Paul Meyer en Radovan Vlatkovitch. Of de Oostenrijkse omroep daar nog een opname van in het archief heeft en die ooit in cd vorm het daglicht ziet?
In theorie is het werk tweedelig (snel, langzaam), maar in de praktijk schuilen binnen die beide lange delen veel contrasten van sfeer en nuance. Hoe lastig uitvoerbaar het stuk misschien voor de uitvoerenden is die soms als geheel een quasi orkestrale indruk vestigen, voor de luisteraar valt het makkelijk op het gehoor. De oude Penderecki was ook hier duidelijk zijn wilde, revolutionaire haren kwijt. Herinneringen aan Stravinsky’s Histoire du soldat, de Dansen van Bartók en de kamermuziek van Shostakovitch zorgen voor gemakkelijke parallellen. Het tweede deel heeft enigszins een lamento karakter.
Intussen is het Belgische gezelschap dat hier speelt ook niet te verachten. Er heerst een heel goede ensembletechniek en er wordt met overtuiging op homogene wijze gemusiceerd.
Het sextet van Dohnányi uit 1935 is bekender. Daarvan bestonden al opnamen van het Endymion ensemble (ASV CDDCA 943), Szegedy c.s. (Hungaroton HCD 11624), Spectrum Concerts, Berlijn (Naxos 8.557153), Walsh c.s. (Bridge BRIDGE 9160) en Gray c.s. (Centaur CRC2745).
Het gaat om een rijk geschakeerd werk met een kernachtig eerste deel waarin de hoorn haast de hoofdrol speelt, een intensief tweede deel als adagio intermezzo en wordt afgesloten door twee luchtiger delen, een vrij subtiel aandoend scherzo en een uitbundige finale vol puntige kruisritmen, komische zogenaamd valse inzetten en kostelijk surrealistische wals parodieën.
Het wordt – zoals het hele werk – met veel vaart gespeeld, maar die razendsnelle finale is een bekroning en die wals parodieën worden mooi uitgelicht; de grap van de cadens in de ‘verkeerde toonaard’ wordt aangevoerd door de cellist puntig gerealiseerd. Waar de Berlijners op Naxos en het Engelse Endymion ensemble op ASV tot nu toe een bevoorrechte positie innamen, heeft de Fuga Libra cd door het niveau der uitvoeringen en de combinatie werken een zekere pré. De opname klinkt briljant, wat de uitgave nog aanbevelenswaardiger maakt.