Enescu: Pianosuites nr. 1 op. 3 ‘dans le style ancien’, 2 op. 10 en 3 op. 18 ‘Pièces impromptu’s’. Luiza Borac. Avie AV 0012 (79’06”). 2003
Enescu: Pianosonates nr. 1 in fis op. 24/2, 3 in D op. 24/3; Prelude en fuga in C; Nocturne in Des; Scherzo; Pièce sur le nom de Fauré. Luiza Borac, Avie AV 2081 (2 cd’s, 1u. 33’43”). 2005
Waarschijnlijk zelfs in Roemenië zal Enescu niet vooral bekend zijn om zijn pianowerken. Ook in het Westen komt men ze slechts sporadisch tegen op recitals en tijdens radio-uitzendingen. Daarom is het goed dat de Roemeense Luiza Borac die in 1991 de Internationale Enescuprijs won zich er met zoveel toewijding en hoogst capabel voor inzet en dat ze meteen naar volledigheid streefde.
Het gaat om composities uit de periode 1896 tot 1934. Met de drie Pianosuites zijn de jeugdwerken tussen 1897 en 1916 meteen opnieuw goed gedocumenteerd. Bach kijkt duidelijk als inspiratiebron om de hoek in de eerste suite met zijn wat raadselachtige (en hier niet optimaal uitgevoerde) adagio. Franser van inslag is de tweede suite met zijn majestueuze toccata en zijn elegante pavane.
Feitelijk vormt de suite nr. 3 geen echte eenheid, maar gaat het om een bundel afzonderlijke stukken met een persoonlijke, rijpere inslag en hier en daar een wat Slavisch karakter. Hoogtepunt vormt de eenheid van choral, carillon en nocturne aan het slot.
Van deze suites bestaan eerdere opnamen van Aurora Ienei (Olympia OCD 414, matig klinkend) uit 1981 en van Cristian Petrescu (Accord 204.442-2, 3 cd’s) uit 1995. Hij speelde ook de complete pianowerken, inclusief de 16 Variaties voor 2 piano’s op 5 samen met Mirabela Dina. Destijds charismatisch, maar ook vrij controversieel bevonden. Het lijkt dus verstandiger om ons aan Borac te houden.
Het tweede album beginnend met een los en inderdaad jeugdig Scherzo van de vijftienjarige. Prelude en fuga (1903) herinnert slechts terloops aan Bach als mogelijk voorbeeld, maar eerder aan de Franse impressionisten. De lange Nocturne – wel veertien minuten - is uit 1907 en op en top impressionistisch van aard, maar dan allerminst in de geest van een idylle van Field of Chopin. Heel bijzonder van sfeer met momenten van een nachtmerrie. Een wonderlijk stuk dat pas na de dood van de componist werd gevonden.
Het Pièce sur le nom de Fauré was in 1922 een van de door de Revue musicale ook bij leerlingen als Koechlin, Ravel en Schmitt besteld improvisatorisch klinkend werk dat is gebouwd op de letters van Fauré’s naam die twaalf maal met versieringen wordt herhaald.
De tweede cd biedt de Pianosonates nr.1 en 3 uit respectievelijk 1924 en 1934. Waar de sonate nr. 2 is? Die bestaat niet, was er hooguit in het brein van de componist, wat jammer is. De eerste sonate ontstond gedurende het componeren van de opera Oedipe. Een wat duister, lang eerste deel wordt gevolgd door een perpetuum mobile-achtig scherzo en het langzame slotdeel kan worden beschouwd als een vroege bijdrage aan de minimal music. Sonate nr. 3 is lichter van toets, heel inventief, hoewel de componist toen huiselijk gezien een zware periode had.
De pianiste toont zich in alle gevallen een stijlvol, toegewijd vertolkster die weet hoe ze al dit idioom recht moet doen in deze reeks zeer boeiende en heel lonende werken. Bekoorlijke pianistiek van de hoogste plank vol waardevolle inzichten.
De in Engeland gemaakte opnamen klinken present en helder met een wat zwaar aangezette baskant.