Elgar: Vioolsonate in e op. 82; Serenade; Grieg: Vioolsonate nr. 3 in c op. 45/3; Hartemelodieën. Charlie Siem (v) en Andrei Korobeinikov (p). Challenge CC 7229325 (57: 36). 2007
Ze zijn in of om-en-nabij hun 22ste jaar: de Britse violist Charlie Siem en de Russische pianist Andrej Korobeinikov: twee puike musici uit de ruim bemeten eredivisie van aanstormend jong talent. Siem is gevormd aan de Guildhall School of Music, the Royal College of Music en Cambridge University. Shlomo Mintz was een van zijn leermeesters en momenteel maakt dit jongmens furore als solist met gerenommeerde orkesten, maar ook als kamermusicus die behalve een groot traditioneel repertoire ook nieuwe muziek een warm hart toedraagt. Van soortgelijk laken is het muzikale pak gesneden van Andrei Korobeinikov, die het, wat jeugdig pianistiek toptalent betreft, tegen een heel legioen jonge landgenoten moet opnemen, maar wel met succes, sinds hij de Hoge School voor Muziek van het Tchaikovsky Conservatorium in Moskou heeft verlaten. Hij heeft al ruim 20 “Awards” in zijn prijzenkast staan, oa. als hoofdprijswinnaar van het Alexander Scriabin Internationale Pianoconcours Moskou (2004) en van het Rachmaninov Concours te Los Angeles (2005). De Russische violist en vioolpedagoog Itzhak Rashkovsky bracht beiden in 2006 samen en sindsdien treden ze solistisch of in vereniging wereldwijd op met grote orkesten en in fameuze kamermuzieksessies. Een van die optredens heeft geresulteerd in een nieuwe Challenge-cd, waarop ze twee Vioolsonates spelen van resp. Sir Edward Elgar, op.82 en .Edvard Grieg,nl in c.kl.t.op.45 nr 3. Die twee sonates zijn start- en sluitstuk van het programma dat verder wordt gevuld met kleine salon- en karakterstukjes van beide componisten: Elgars Serenade en Adieu en Griegs “Hartemelodieën ” op.5 nr. 4.Dit is wel een plaatje geworden vol raakpunten: behalve gelijke leeftijden van de beide musici, hebben ze ook gekozen voor componisten die globaal ook tijdgenoten waren, terwijl zowel Elgar als Grieg in hun dagen niet alleen grote representanten van de late romantiek zijn geweest, maar ook markante koplopers van een karakteristieke nationale toonkunstige identiteit in resp. Groot--Brittannië en Noorwegen. Na de première van Elgars sonate in Londen verweet een recensent hem zijn “gezochte ultramoderne invallen”. Of dat nu op de bewogen en wat weerbarstige aard van het Brahmsachtige eerste deel sloeg, dan wel op de verinnerlijkte romance van het andante of het onrustige allegro aan het slot van het werk? Hoe dan ook, Siem en Korobeinikov leveren er een sterke, doorwrochte en tevens inspirerende vertolking van af die wat mij betreft een intens verlangen naar Francks onovertoffen sonate gaande maakt en dat is een groot compliment. Waarmee ook de door Grieg zelf “Nationale Sonate” genoemde Sonate in G op. 13 het in deze beschouwing kan doen. Rhapsodisch, soms quasi-improvisatorisch of dansant, krijgt dit meesterwerk hier een uitgewogen en warmbloedige interpretatie. De animo waarmee grootheden als destijds Brodsky, Joachim en Wieniavsky met Grieg zelf aan het klavier, zich op dit opus hebben gestort, is goed invoelbaar als je deze nieuwe weergave beluistert. Ook de “toegiften”, hier als “tussenwerpsels” met zwier en virtuositeit verklankt, komen fraai uit de verf.
Ferd Op de Coul