Enescu: Oedipe. José van Dam, Barbara Hendricks, Brigitte Fassbänder, Marjana Lipovsek, Gabriel Bacquier, Nicolai Gedda, Jean-Philippe Courtis, Cornelis Hauptmann, Gino Quilico, John Aler e.a. met Les petits chanteurs de Monaco, het Orféon Donostiara koor en het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Lawrence Foster. EMI 754.011-2 (2 cd’s 2u 36’37”). 1989
De Roemeen Georges Enescu (1881-1955) moet worden beschouwd als een van de meest miskende componisten uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Als voortreffelijke violist en pedagoog werd hij weliswaar beroemd (tot zijn bekendste leerlingen behoren Yehudi Menuhin en Dinu Lipatti met wie hij ook opnamen maakte) verwierf hij buiten zijn vaderland nadat hij zich in Frankrijk had gevestigd alleen een soort treurige bekendheid als componist van een tweetal Roemeense rapsodieën op. 11 uit 1901.
Hoe belangrijk Enescu ook moge zijn voor de Roemeense muziek, belangrijker is zijn Pan Europese verschijning. Dat blijkt heel duidelijk uit zijn tussen 1921 en 1931 geschreven opera Oedipe op 23 op een libretto van E Flag naar Sophocles die drie jaar na voltooiing in Parijs zijn première had en daarna pas weer voor het eerst in 1956 in Brussel.
Weliswaar heeft het werk dat als tragédie lyrique waarin alle drie de drama’s van Sophocles zijn gecombineerd is geconcipieerd eclectische trekken, maar bezit verder een verbluffende dramatische kracht en getuigt van gedurfdheid. De componist gebruikt bijvoorbeeld naast oude kerktoonaarden ook Oosterse modi (net zoals Messiaen later), experimenteert met kwarttonen (zoals Hába), exotische volksmuziek en spreidt de vocale stijl tussen zuiver zingen en spreken die aan Bergs tweede kroegtafereel uit Wozzeck herinnert en zet hoogst gedifferentieerde orkestkleuren in, alsof theorie en praktijk van Schönbergs Klangfarbenmelodie (uit de Harmonielehre en de Orkeststukken op. 16) voor hem gewoon het vanzelfsprekendste van de wereld zijn. In ieder geval is het harmonische idioom heel bijzonder, de instrumentatie subtiel. Een zekere extatische kwaliteit toont verwantschap met zijn bijna tijdgenoot Szymanowski.
Maar er schuilt ook best nog wat laatromantiek en impressionisme in de muziek. Fauré behoorde tot zijn leermeesters. Geen wonder dat de componist tien jaar aan de opera werkte en schaafde. Maar muziektheatrale substantie genoeg dus in dit monumentale werk. De handeling omvat de hele Griekse legende, vanaf de waarschuwing van Laius via de gebeurtenissen in Oedipus rex (die Stravinsky er in 1927 met Cocteau in zijn opera-oratorium Oedipus rex had uitgelicht) tot Oedipus in Colonna.
Eén van de problemen bij het ensceneren van dit werk op het operatoneel is, dat de hoofdfiguur behalve in de proloog voortdurend op het podium is.
Wie Enescu alleen vaag kent van die Roemeense rapsodieën, het Decet, de 3 vioolsonates of de cellosonate zal aangenaam verrast zijn door de groots opgezette opera.
Dat de op grote schaal ingezette beroemde zangers als een homogeen team hun individuele rollen mooi gestalte geven en het geheel tot meer dan een parade van sterren maken, is mee de verdienste van de in Enescu doorknede dirigent Foster. Hij laat het orkest uit Monte Carlo indrukwekkend mooi spelen, zodat de teerheid zowel als de heftigheid van de muziek recht worden gedaan. Bovendien houdt hij het complexe klankweefsel mooi helden en open.
Voorop komt natuurlijk José van Dam die de titelrol op haast angstaanjagende wijze gestalte geeft. Bewonderenswaardig weet hij de talloze gemoedsstemmingen van Oedipus naar voren te brengen, en dat met een volkomen beheersing van even gevarieerde vocale technieken. De andere solisten zijn ook geheel tegen hun taak opgewassen. Een ware tour de force, vooral voor Van Dam natuurlijk.
Er moet nog een goedkopere, in Wenen gemaakte Naxos opname (8.660163/4) van het werk bestaan. Dirigent is Michael Gielen, de titelrol wordt gezongen door Monte Pederson, maar het valt te betwijfelen of deze het EMI niveau haalt.