CD Recensies

GLIÈRE: ORKESTWERKEN, DOWNES, SINAISKY

Glière: Symfonieën nr. 1 in Es op. 8, 2 in c op. 25 en 3 in b op. 42 Ilya Murometz; De Zaporozje kozakken op. 64; Orkestsuite De rode klaproos op. 70; Orkestsuite Bronzen ruiter; Hoornconcert op. 91; Ouvertures Gyui’sara, Shakh-senem, Ferghana fête, Op Slavische thema’s; Wals in Des op. 90; Ballade voor cello en piano op. 4 (bew); Heroïsche mars voor de Buryiat Mongolen ASSR op. 71. Richard Watkins (hrn), Peter Dixon (vc) met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Edward Downes c.q. Vassily Sinaisky. Chandos CHAN 10679 (5 cd’s, 5u. 08’03”). 1991/96  

 

De in wezen Oekraïnse componist Reinhold Glière (1875-1956) was een overlever die in Rusland de romantische muzikale traditie van eind negentiende eeuw levend hield tot in het Sovjet tijdperk. 

Hij stamde uit een muzikaal gezin, studeerde in zijn geboorteplaats Kiev aan het conservatorium, maar slaagde als leerling van Tanejev en Arensky in 1900 cum laude af in Moskou. Tot 1941 was hij als leraar aan die beide conservatoria actief en gaf hij onder andere les aan Khatchaturian, Miaskovsky en Prokofiev.

Rond 1950 schreef hij muziek die in 1895 niet had misstaan. Zijn populariteit werd beloond met het voorzitterschap van de Bond van Sovjet Componisten en zijn benoeming tot Volkskunstenaar van de U.S.S.R in een tijd waarin Prokofiev en Shostakovitch geen moment veilig waren. Waarschijnlijk juist omdat hij zo vasthield aan de romantische traditie had hij geen problemen met de autoriteiten. Hij bleef handig buiten schot.

Zijn balletpartituren uit de Sovjetperiode drongen ook tot het Westen door, met name De klaproos uit 1927.

Dit vijftal cd’s verscheen eerder afzonderlijk als CHAN 9041, 9071, 9160, 9379 en 9518 en de bekende derde symfonie daaruit werd reeds afzonderlijk besproken hier. Maar voor wie ineens de essentie van de orkestwerken van Glière bijeen wil hebben, is dit album een uitkomst. De dirigenten Downes en Sinaisky hebben de taak verdeeld als elkaar opvolgende chefdirigenten van het BBC filharmonisch orkest.

Aan Downes valt het leeuwendeel te beurt. Hij zorgt dat ook de eerste symfonie uit 1900 en de tweede uit 1908 ook eens aan de beurt komen.Ze blijken best de moeite waard. Vreemd eigenlijk dat de tot 1956 levende componist na 1911 geen enkele symfonie meer componeerde terwijl hij toch redelijk productief bleef.

Het is hierna goed om suites uit de balletmuzieken De rode papaver (1927) en Bronzen ruiter (1949) te horen zolang daar geen volledige opnamen van bestaan. Interessant is het hoornconcert (1950) met Richard Watkins als meer dan competente solist. Dat hier het ongelukkige Concert voor coloratuursopraan (1943) ontbreekt, is geen gemis. Daarvan bestaan andere opnamen waarvan er in deze rubriek eentje is besproken.

Maar jammer is dat het harpconcert op. 74 (1938) en het vioolconcert op. 100 (1956) mankeren. Voor eerstgenoemd stuk kunnen we terecht bij Osian Ellis (Decca 452.585’2), voor het laatstgenoemde bij Yuko Nishino (ASV CDDCA 1129). 

Sinaisky komt met een stel, gelukkig meestal interessante kortere stukken. Hoezeer Glière in de pas liep met de partijtred blijkt onder meer uit de manier waarop hij  in Gyu’sara (1936), Vakantie in Ferghana (1940) en Shakh-Senem (1926) culturen uit ver afgelegen gebieden van het Sovjet rijk betrok. Daarin zijn volksmelodie invloeden uit respectievelijk Tadjikistan, Oezbekië en Azerbeidzjan verwerkt.

Bij de Heroïsche mars voor de Buryiat Mongolen ASSR (1927) gaat het om weer wat anders. Hierin zijn twee thema’s tegenover elkaar geplaatst: het Russische volkslied uit de tsaristische tijd en de Internationale.

Een relatief lichtere toets hebben de Concertwals (1950), de in 1902 eigenlijk voor cello en piano geschreven Ballade. Iets grootschaliger zijn dan weer de Ouverture op Slavische thema’s (1941) en het vaderlandslievende symfonisch gedicht annex ballet De Zaporvzky kozakken (1921). Jammer eigenlijk dat niet de volledige orkestwerken aan bod komen, Zo ontbreken het symfonisch gedicht De Sirenen (1908), de Fantasie voor het Comintern festival (1924), de Mars voor het Russische leger (1924), het Symfonisch fragment (1934), de Feestelijke ouverture voor de twintigste verjaardag van de oktoberrevolutie (1937), de Veldmars (1941), de Ouverture voor de vijfde verjaardag van de Sovjet constitutie (1941) en de Ouverture Overwinning (1943). Maar ja, die hebben een tegenwoordig ongewenste politieke lading en zijn vermoedelijk nogal onbenullig.

Veel waardering voor de uitvoeringen, maar meer nog voor de opnamekwaliteit.