Glière: Strijksextet nr. 3 in C op. 11; Strijkoctet in D op. 5. Filharmonisch strijkoctet Berlijn. MDG 308-1196-2 (55’39”). 2002
Voor zijn Concert voor stem (sopraan) en orkest uit 1943 kan Glière aanspraak maken op het predicaat van het ‘smakelooste concert aller tijden’. Trouwens ook in sommige andere composities verloor hij wel de grenzen van de goede smaak uit het oog.
Maar dat geldt zeker niet voor de hier opgenomen werken, het strijksextet uit 1905 en het strijkoctet uit 1900. Dit laatste werk werd geschreven toen Glière midden twintig was en het sextet, reeds zijn derde in dit medium, dus vijf jaar later. Beide werken tonen een waar meesterschap, niet slechts binnen hun genre (Glière was een uitstekende violist), maar ook het feilloze vakmanschap dat we mogen verwachten van een leerling van Tanejev. Maar ook de melodische ideeën zijn zijn zowel goed gevonden als mooi uitgewerkt.
Met hun vierdelige opzet en speelduur van een klein half uur volgen beide stukken weliswaar geen nieuwe paden, maar Glière biedt in de invulling van de traditionele opzet genoeg boeiends. Het idioom is duidelijk georiënteerd op Tchaikovsky, en doet soms aan Glazoenov, dan weer aan Rachmaninov denken. Steeds klinkt een aangenaam Slavische zwier die, hoewel enigszins stereotiep, geen moment verveelt.
De aangename indruk van deze cd komt mede op het conto van het prima overtuigende spel van het enthousiaste Philharmonisch Strijkoctet Berlijn en de levensecht klinkende opname. Een fijne aanwinst dus.