Gál: Pianosonate op. 28; Pianosuite op. 24; Pianosonatines nr. 1 in C op. 58/1 en 2 in a op. 58/2; Schetsen op. 7 nr. 1-3; Kleine stukken op. 64 nr. 1/3; Préludes op. 65 nr.1-3, op. 83 nr. 1-24; Fuga’s op. 108/1-24. Leon McCawley. Avie AV 2064 (3 cd’s, 3u. 08’43”). 2005
Net als zijn wat oudere tijdgenoot Egon Wellesz week Hans Gál (1890-1987) week deze Oostenrijker in de jaren dertig uit naar Engeland om aan de Holocaust te ontkomen. Dankzij ondersteuning van Donald Tovey kreeg hij een aanstelling aan de universiteit van Edinburgh en boeken publiceerde over Schubert, Schumann, Brahms en Verdi en mede grondlegger was van het Edinburgh Festival.
Sinds zijn jonge jaren publiceerde hij als componist ook werken diverse genres. Er valt nog veel van hem te ontdekken, want hij schreef opera’s, vier symfonieën, koorwerken, strijkkwartetten en pianowerken. Van een aantal daarvan bestaan opnamen, zoals van de Serenade voor strijkorkest op. 46 (Tintner, CBC SMCD 5167), het Concertino op. 43, 3 Marionettes op. 74, 3 Impromptu’s, 6 Servische dansen op. 3 voor 2 piano’s (Goldstone/Clemmov Olympia OCD 709).
Maar hier is door Leon McCawley keurig zijn integrale reeks werken voor solopiano opgenomen. Chronologisch te beginnen met de drie Schetsen (1911) die nog in Mahlers tijd werden geschreven en eindigend met de 24 Fuga’s uit 1980.
Wie vreest hier te worden geconfronteerd met ‘moeilijke’ muziek zal meteen bij het eerste beluisteren vaststellen dat zulks gelukkig allerminst het geval is. Zelfs in tegendeel, ook in zijn strengste fugavorm. Het gaat om heel inventieve muziek die een duidelijk persoonlijk stempel draagt.
Die aangename verrassing begint met de pianosonate uit 1927 met zijn talloze decoratieve harmonische uitweidingen. Het tweede deel, quasi menuetto is charmant en speels als Prokofiev op zijn vrolijkst.
In de verte herinnert de Suite op. 24 uit 1922 oppervlakkig wat aan Korngold in het menuet. Daarentegen verraden beide sonatines (1951) een wat late neo-klassieke invloed.
Maar veruit het belangrijkst zijn de over twee plaatjes verdeelde 24 Preludes en Fuga’s. Die werden geschreven tijdens een verblijf in het ziekenhuis waar hij tijdens zijn herstel van een ziekte elke dag eentje van beide componeerde. Zeker die fuga’s zijn serene, heldere werken van een nog heel lucide negentigjarige.
Net als bij voorgangers Bach en Shostakovitch doorlopen beide reeksen chromatisch alle toonaarden (de préludes beginnen in B, de fuga’s in C). De préludes hebben meer weg van Prokofievs Visions fugitives dan van de gelijksoortige stukken van Shostakovitch. Het zijn knappe, heel aardige karakterschetsen, nu eens geestig (nr. 1) dan weer bedachtzaam (2), groots uitpakkend (10), verstild pastoraal (13), briljant (16), puntig (22) en grillig (24).
De fuga’s zijn logischerwijs meer vormelijk en ascetisch, maar er zitten ook juweeltjes tussen zoals nr. 12 in as.
Wat McCawley van al deze muziek weet te maken verdient de grootste waardering. Met de juiste esprit, pianistische perfectie brengt hij dit moois tot leven. Beter lijkt haast niet kunnen. Ga hier zeker naar luisteren!