Gluck: Alceste. Paul Groves (Admète), Anne Sofie von Otter (Alceste), Dietrich Henschel (Le grand Prêtre/Hercule), Yann Beuron (Evandre), Ludovic Tézier (Hérault/Apollon), Nicolas Testé (Oracle/Dieu infernal) e.a. met het Monteverdikoor en de English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 470.293-2 (2 cd’s, 134’57”). 1999
Vrijwel alle critici van Glucks beide versies van Alceste – het Italiaanse origineel dat als zijn tweede ‘reform’ opera voor het eerst in 1767 in Wenen werd uitgevoerd en de Franse revisie of hercompositie die in 1776 in Parijs in première ging – beschouwden deze laatste superieur: muzikaal rijker, plooibaarder, dramatisch overtuigender, getuigend van meer emotionele betrokkenheid van de hoofdpersonen.
Gardiner koos hier voor de Parijse versie die verder is aangepast door Berlioz en hij kan gelden als autoriteit op Gluckgebied en hij zorgt voor een krachtige realisatie met dwingende dramatische en elegische momenten waarbij hij zelf nog kleine ingrepen verrichtte.
Afgezien van Anne Sofie von Otter in de met de vereiste emoties – van felle passie tot tere kwetsbaarheid - vertolkte titelrol maakt Gardiner weer gebruik van veel jonge zangers die hij naar zijn hand kan zetten. Met goed gevolg getuige bijvoorbeeld haar ‘Divinités du Styx’. De Amerikaanse tenor Groves tekent voor een kernachtige Admète en bariton Henschel neemt heel overtuigend in de eerste akte de hogepriester en in de tweede Hercules voor zijn rekening. Veel lof verder ook voor de inbreng van het koor.
Hoewel Jessye Norman daaraan met veel overtuigingskracht meewerkte, is de traditionele oudere opname uit 1982 van Baudo (Orfeo C 027823F) hiermee overtroffen.