Giordano: Andrea Chénier. Plåcido Domingo (t), Renata Scotto (s), Sherrill Milnes (b), Maria Ewing (s), Michel Sénéchal (t) e.a. met het John Alldis koor en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. James Levine. RCA GD 82046, 74321-39499-2 (2 cd’s, 1u 54’03”). 1976
Giordano: Andrea Chénier. Luciano Pavarotti (t), Montserrat Caballé (s), Leo Nucci (b), Astrid Varnay (s), Christa Ludwig (ms) e.a. met het koor van Opera Wales en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 410.117-2 (2 cd’s, 1u 46’24”). 1984
Net als Puccini werd Giordano (1867-1948) erg beïnvloed door de lyriek van Massenet maar hij is over het geheel minder subtiel dan zij beiden. Hij was als regel op zijn best wanneer hij muziek kon schrijven voor heftige taferelen. Hoe dan ook, met Andrea Chénier schiep hij een opera vol driedimensionale figuren, een reeks mooie melodieën en enige hoogst dramatische scènes.
De spreekwoordelijke held is getekend naar de echte Andrea Chénier, een eminente dichter in het revolutionaire Frankrijk, maar wat in de opera gebeurt, is gericht op een geromantiseerd verhaal over een liefde tussen mensen uit verschillende sociale klassen, politieke intriges, onrecht en een tragische dood.
In de loop van de vier aktes komen we een stel opmerkelijke momenten tegen – met name Chéniers geïmproviseerde gedicht ‘Un di all’azzuro spazio’ in de eerste akte, zijn bekende en geliefde aria ‘La mamma morte’ uit de derde (niet zo lang gelden nog met succes gebruikt in de film Philadelphia) en Chéniers bezinning vlak voor zijn dood ‘Come un bel di di Maggio’ – maar ook de orkestratie en de vaart van het werk maken een erg positieve indruk.
De achttiende eeuwse pastiche vertoont een knap begrip voor de manier waarop teksten effectief op muziek moeten worden gezet en voor een gedegen orkestratie. Dat het werk zo weinig wordt uitgevoerd zal minder te maken hebben met de concurrentie van andere opera’s uit die tijd dan met het gebrek aan echte heldentenoren.
Maar Chénier is wel een rol die Domingo uitstekend ligt en de voormalige bedoende, nu revolutionaire leider Gérard is goed toevertrouwd aan Miles. Scotto zorgt voor een van haar welsprekendste en beste vertolkingen en Levine toont zich een fel, geëngageerde aanjager met het orkest.
De ster van Chailly’s opname is ongetwijfeld Caballé; Pavarotti heeft even nodig voordat hij op stoom komt, maar overtuigt daarna en ook Nucci steekt in heel behoorlijke vorm. Chailly dirigeert wat opdringerig hier. Het gaat er dus echt om tussen deze twee. Het is moeilijk om een duidelijke voorkeur uit te spreken.
Wie niet bang is voor een oude opname, zal genieten van Franco Corelli bij dirigent Santini in 1964 op EMI 358.676-2.