Glass: Vioolconcert nr. 1; Rorem: Vioolconcert; Bernstein: Serenade. Gidon Kremer met resp. het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi, het New York filharmonisch en het Israel filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 445.185-2 (78’30”). 1992
Glass: Vioolconcert nr. 1; Schnittke: Concerto grosso nr. 5. Gidon Kremer (v), Rainer Keusching (p) met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Christoph von Dohnanyi. DG 437.091-2 (52’39”). 1992
Het kwam in 1987 als een verrassing dat Philip Glass voor een vertrouwd conventioneel instrumentarium en in conventionele vorm een vioolconcert schreef en even de slagordes van toetsen en houten blaasinstrumenten of zich grote beperkingen opleggende solo-instrumenten gebruikte. Doet het er toe of dat uit pragmatische of creatieve overwegingen gebeurde?
Het subtiele polijsten van vrijwel herhaalde elementen staat nog steeds centraal in dit wervelwindachtige werk net als de achtbaan arpeggio’s en het rommelend decor van slagwerk. Wat vooral is veranderd, is de notie van grootte: 25 minuten. Hier wordt geschoven met grote brokken geluid zowel als verschuivingen van complexe details. Het aan Paul Zuzofsky opgedragen werk vond in Gidon Kremer meteen een groot pleitbezorger en hij laat dat horen in een intelligente, ver boven de materie staande vertolking waarin hij vooral de aandacht legt op de lyrische aspecten. Robert McDufffie (Telarc CD 80494) slaat een wat opwekkender richting in, Adele Anthony (Naxos 8.554568) een vooral intelligente.
Bij de aanvullingen is er keuze. Aan de ene kant met Bernsteins Serenade, gebaseerd op Plato’s Symposium voor viool, harp, strijkorkest en slagwerk uit 1954 (feitelijk een ongewoon vioolconcert als suite). We horen echo’s van Bartók, Stravinsky en Copland en voorbodes van melodieën die we kennen uit West Side Story en Candide. Kremer heeft hier het voordeel van de aanwezigheid van de het orkest leidende componist die wel goed met hem zal hebben uitgekiend hoe hij het wil. Stevige concurrenten zijn Bell (Sony SK 89358) en Mutter (DG 474.500-2).
Het dramatisch beginnende en met een op een slagwerkritme gestoelde Toccata-Chaconne vervolgende vioolconcert van Rorem uit 1984 bezit als hoogtepunt een mild-lyrische Romance zonder woorden en een sereen Midnight is vanzelfsprekend ook in goede handen bij Kremer net als parallel bij Philippe Quint (Naxos 8.559278) trouwens. Het vijfde Concerto grosso van Schnittke (1991) is weer een fraai blijk van ’s componisten polystilistiek en alleen al daardoor zeer genietbaar. Kremer en Dohnanyi zijn de enigen die het werk vastlegden.