Harris: Symfonie nr. 3; Schuman: Symfonie nr.3. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 419.780-2 (51’11”). 1985
Roy Harris (1898-1979) beweerde dat hij was geboren in een door zijn vader gebouwde blokhut op op de prairies van Oklahoma. Of dit een door hemzelf bedachte mythe is, doet er minder toe, maar dat Harris zich als een typisch Amerikaanse pionier beschouwde wel.
Zoals veel componisten van zijn generatie studeerde hij in Parijs bij Nadia Boulanger. Maar in tegenstelling tot zijn medestudenten verzette hij zich openlijk tegen Boulangers oefenmethode. Hij wenste alles op zijn manier te doen of helemaal niet.
Had Harris de houding in de inhoud om die houding te rechtvaardigen? Genoeg invloedrijke mensen uit de muziekwereld dachten van wel. Daaronder Serge Koussevitzky, dirigent van het Boston symfonie orkest en katalysator van menig twintigste eeuws orkestwerk. Van hem kwam in 1937 de opdracht voor wat waarschijnlijk Harris’ belangrijkste werk, de derde (van de veertien) symfonieën. Twee jaar later nam hij het in Boston op voor RCA en nu is die opname nog beschikbaar op Pearl GEMM CD 9492.
Deze symfonie bestaat uit één deel, gegoten in een expansieve boogvorm. Vanaf de beginmelodie van de celli – modaal en kerkachtig – schept Harris een krachtige baan die zich met een indrukwekkend onverstoorbaar karakter door ruig emotioneel gebied beweegt. Passages van moedige grootsheid vloeien over in heldere pastorale tussenspelen op weg naar het schokkend donkere en bittere slot. De kracht van het coda is nog heviger door zijn onverwachte bondigheid.
Leonard Bernstein, een protégé van Koussevitzky, was een andere hartstochtelijke bewonderaar van Harris’ symfonie. In 1961 nam hij in New York het werk voor het eerst op (Sony SMK 60594), in 1985 volgde deze beter klinkende uitgave die hooguit wat minder strak en scherp klinkt.
Voor een goed, goedkoper alternatief zorgde Marin Alsop (Naxos 8.559227) die de derde koppelde met de charmante Vierde, de Folksong symphony.