Henze: Symfonische études nr. 1-3; Poemi nr. 1-4; Nachtstücke und Arien nach Gedichten von Ingeborg Bachmann nr. 1-5; La selva incantata. Michaela Kaune (s) met het NDR Symfonie orkest o.l.v. Peter Ruzick. Wergo WER 6637-2 (61’18”). 1999
Henze: Scoribanda sinfonica sopra la tomba di una maratona; Antifone; Pianoconcert nr. 1. Christopher Tainton met het NDR Symfonie orkest o.l.v. Peter Ruzicka. Wergo WER 6657-2 (50’44”). 2001
Henze: Balletvariaties; Concertino voor piano, harmonieorkest en slagwerk; Das Vokaltuch der Kammersängerin Rosa Silber; Kammerkonzert voor piano, fluit en strijkorkest. Christopher Tainton (p), Matthias Perl (fl) met het NDR Symfonie orkest o.l.v. Peter Ruzicka. Wergo WER 6663-2 (71’56”). 2003
Henze: ‘Adagio’, ‘fuga’, ‘Manadenjacht’ uit Die Bassariden; Nachtstücke und Arien nach Gedichten von Ingeborg Bachmann nr.1-5; Symfonie nr. 8. Claudia Barainsky (s) met het Gürzenich orkest Keulen o.l.v. Markus Stenz. Phoenix 113 (83’46”). 2006
In 1953 liet Hans Werner Henze het getraumatiseerde, verdeelde Duitsland achter zich en vestigde hij zich in Italië. Dat veranderde zijn houding in de muziekwereld drastisch. Hij wendde zich geheel af van het dogmatische, geradicaliseerde milieu van zijn tijdgenoten uit de Darmstadtse school, van de heersende polemiek bij de avant-garde.
In de nieuwe, waarschijnlijk zonovergoten wereld vod de componist een nieuwe, warmer, lyrischer stem en een betere manier waarop hij zijn aangeboren instincten kon volgen. Op dit viertal cd’s met voornamelijk werken uit zijn beginjaren wordt daarvan een goede indruk gegeven.
Over de Quattro poemi uit 1955 waakt duidelijk nog wel Schönberg als voorbeeld voor een losjes chromatisch werk met vrij ingewikkelde, maar wel zangerige melodielijnen en een druk contrapunt ten dienste van een pittig dramatisch werk.
Onthullend zijn ook de tenslotte wat minder geslaagde 3 Symfonische études voor groot orkest uit 1956 (die acht jaar later nog eens werden herzien). Hier probeert Henze het orkest te laten zingen binnen een licht seriële omgeving. Het klinkt enigszins als bij Berg, maar het beeld is nogal onscherp.
Maar belangrijker zijn de vijf Nachtstücke und Arien nach Gedichten von Ingeborg Bachmann uit 1956. De teksten zijn van de in 1973 tragisch gestorven Ingeborg Bachmann met wie de componist ook als librettiste samenwerkte. In deze compositie is iets van zwoele zuidelijke warmte doorgedrongen dat – nog geen tien jaar na Richard Strauss’ Vier letzte Lieder helemaal verkeerd aankwam bij zijn collega’s Stockhausen, Boulez en Nono in Darmstadt; uit protest verlieten ze de zaal. Zo’n mooi, melodisch werk kon en mocht immers niet meer in hun oren
Het werk is doordesemd van een catastrofale bedreiging die zowel door MIchaela Kaune als door Claudia Barainsky indringend wordt opgeroepen. Bij alle theatraliteit, of mogelijk wel juist daarom, behoort het werk tot de beste van Henze.
Dit werk maakt duidelijk wat me missen aan het feit dat de opera König Hirsch naar Carlo Gozzi’s Il ré cervo na 1956 nooit in zijn geheel is opgenomen. Geen wonder misschien wanneer we bedenken dat de drieakter vijf uur duurt. Om dat gemis enigszins goed te maken, stelde Henze in 1991 twee stukken uit dat werk voor concertante uitvoering samen. La selva incantata bestaat uit een aria en een rondo voor orkest van heel beschrijvend karakter.
Op de cd die begint met Scorribanda sinfonica sopra la tomba di una maratona vinden we vroeg, middenperiode en laat werk van Henze bijeen. Scoribanda sinfonico (letterlijk: symfonische overval op het graf van een Maratona) uit 2001 is gebaseerd op een danspartituur uit de jaren vijftig, hoewel onder het duistere, turbulente orkestrale oppervlak slechts de geest rest van het jazzachtige origineel.
Antifone uit 1960 is een bekender, economisch geschreven werk voor strijkers, blazers en slagwerk uit 1960 en Pianoconcert nr.1gaat in zijn ontstaan het verst terug, namelijk tot 1950 toen de componist nog trachtte om Schönbergs 12-toons techniek te verzoenen met het neoclassicisme van Stravinsky. Een niet zo geslaagde poging zoals te horen is ondanks de geslaagde uitvoering.
Nog verder in het verleden duiken we met de Balletvariaties uit 1949 die in feite het eerste orkestwerk van Henze zijn. Gebaseerd is het stuk op Stravinsky’s Scènes de ballet en Francks Variations symphoniques wat de pianopartij betreft. In 1992 en daarna nog eens in 1998 werd het werk herzien en die laatste versie klinkt hier het heel geschakeerde vijfdelige werk.
Twee jaar eerder, in 1947 ontstond het piano concertino dat zijn inspiratie ontleent aan Milhaud, Sauguet en Poulenc en dat inderdaad een lucide Gallische inslag heeft.
In Das Vokaltuch der Kammersängerin Rosa Silber uit 1950 liet Henze zich dan weer door was heel anders inspireren: het aan Boris Blacher opgedragen zesdelige werk gaat terug tot een portret van Paul Klee en laat een weelde aan orkestkleuren horen.
Als zijn eerste ‘min of meer succesvolle’ compositie beschouwde Henze het lyrisch, romantisch, pastorale Kammerkonzert uit 1946 dat aan zijn leraar Wolfgang Fortner is opgedragen.
Zo ontond al met aan de hand van een aantal onbekendere – meest jeugd – werken dankzij een reeks heel goede uitvoeringen een aardig aanvullend beeld van de interessante, veelzijdige componist.