Haydn: Stabat mater H. XXbis; Missa brevis in Es H. XXII/1; Missen nr. 4 in Es Große Orgelsolomesse H. XXII/4, 5 in C Ceciliamesse H. XXII/5, 6 in d Nikolaimesse H. XXII/6, 7 in Bes Kleine Orgelsolomesse H. XXII/7, nr. 8 in C Mariazellermesse H. XII/8, 9 in C Paukenmesse H. XII/9, 10 in Bes Heiigmesse H. XII/10, 11 in d Nelsonmesse H. XXII/11, 12 in Bes Theresienmesse H. XXII/12, 13 in Bes Schöpfungsmesse H. XXVII/13 en 14 in Bes Harmoniemesse H.XVII/14. Ann Hoyt, Julie Liston, Sharla Nafziger, Nacole Palmer, Nina Faia (s), Luthien Brakett, Kirsten Solleck, Hai Ting Chinn (a), Stephen Sands, Matthew Hughes, Daniel Multu, Nathan Davis, Daniel Neer, Matthew Hensrud (t), Richard Lippold, Bert Johnson, Andre Nolen (bs) met het Trinity koor en het Rebel barokorkest o.l.v. J. Owen Burdick en Jane Glover. Naxos 8.508009 (8 cd’s, 7u. 03’21”). 2001/8
Ook verkrijgbaar in losse delen
Zoals de opera’s van Haydn noch op het toneel, noch in de fonografie een succes zijn, stuiten op zijn vroegste missen na, de latere op veel grotere belangstelling. Maar zijn latere missen bevatten dan ook veel bewonderenswaardigs. Nadat keizer Jozef in 1783 ‘gecompliceerde kerkmuziek’ had verboden (daaruit blijkt een zekere macht van hem tegenover de allesoverheersende kerkelijke macht) lukte het Haydn om na zijn terugkeer uit Engeland op zijn manier de kwadratuur van de cirkel te volooien doordat hij de theatrale gebaren van Händels oratoria verbond met de verworvenheden van zijn symfonische stijl.
Het zijn met name de missen vanaf nr. 9, de Missa in tempore belli tot en met nr. 14, de Harmoniemesse die tot de beste in hun soort behoren.
De vrij volledige Naxos opname is vooral interessant omdat er door de onbekende zangers en instrumentalisten zo alert op het wisselend karakter van de muziek wordt gemusiceerd. De enige bekende is eigenlijk dirigente Jane Glover. De solisten en de koorleden komen alle voort uit het accuraat en heel muzikaal zingende New Yorkse Trinity choir. Vooral de wat jongensachtig klinkende sopraan van Ann Hoyt valt positief op. Nicole Palmer is ook goed, maar wat conventioneler. Het Rebel barokorkest hanteert ‘oude instrumenten’ en speelt met karakter. De verrassing is de inbrenging van een digitaal zowel als een pijporgel.
Termen als ‘dansend’, ‘veerkrachtig’ en ‘karakteristiek’ duiken telkens op in de aantekeningen. Maar dat valt haast het meest op bij de vroegere missen. Zo bezit de Nikolaimesse een landelijke charme en wordt de Cäcilienmesse zonder enige terughoudendheid voorgesteld als een virtuoze verzameling van stijlen. Dat het Stabat mater wat minder geslaagd lijkt, ligt niet aan de uitvoering.
Dat de cd box de titel ‘complete missen’ draagt, is wat misleidend, want twee van de vroege missen – de Missa sunt bona mixta malis H. XXII/2 en de Missa Rorate coeli desuper H. XXII/3 - ontbreken; die schijnen echter ook maar fragmentarisch te zijn overgeleverd en een wat dubieuze achtergrond te hebben.
Wat er wèl is maakt hier een heel positieve indruk.