Händel: Oreste HWV. A 11. Mary-Ellen Nesi (ms., Orreste), Maria Mitsopoulou (s., Ermione), Mata Katsuli (s., Ifigenia), Antonis Koroneos (t., Pilade), Petros Magoulas (bs., Toante), Nicholas Spanos (t., Filotete) met Camerata Stuttgart o.l.v. George Petrou. MDG MDG 609-1273-2 (2 cd’s, 2u. 26’27”). 2004
Händel: Oreste HWV. A 11. Cornelia Lanz (ms., Oreste), Nastasja Docalu (s., Ermione), Sabine Winter (s., Ifigenia), Armin Stein (ct., Filotete), Christian Wilms (t., Pilade), Kai Preußiker (b., Toante) met instrumentaal ensemble o.l.v. Tobias Horn. Animato ACD 6123 (2 cd’s, 1u. 37’13”). 2010
Het ‘pasteitje’ Oreste dat Händel in 1734 uit restjes van vorige werken recyclede is net als Glucks latere opera gebaseerd op de eindfase uit Euripdes’ Iphigenia in Tauris en gaat over de familiekroniek van het geslacht Atreus wanneer de moedermoordenaar Oreste berooid en half waanzinnig in Taurus aankomt en daar zijn zus Ifigenia, als hogepriesters treft en door haar wordt beschermd en met haar verzoend wordt waardoor de ban van de vloek die op de familie rust wordt verbroken. Een hinderpaal vormt Toante, de heerser van Taurus, die een gebod uitvaardigde waarin was bepaald dat alle vreemdelingen moesten worden gedood. Complicaties treden op wanneer Toantes rechterhand Filotete verliefd blijkt te zijn op Ifigenia en ze daardoor op zijn hulp mag rekenen om Oreste te redden. Verder komen Oreste’s vrouw Ermione en vriend Pilade naar Taurus om Oreste te zoeken. Omdat Toante gebiologeerd is door Ermione en tenslotte ten val wordt gebracht, waardoor een happy end mogelijk wordt.
Misschien was voor Händels tijdgenoten die vertrouwd waren met zijn werk deze opnieuw geklutste, onder meer aan Agrippina, Tamerlano, Floridante en Sosarme ontleende muziek niet zo interessant, maar bijna twee eeuwen later ligt dat anders en hoeft niet elke maat origineel te zijn om van een oude compositie te kunnen genieten.
Het is mogelijk dat Händel deze opera mede schreef om de castraat Caresini te behagen; die had immers enige jaren de rol van Oreste gezongen in de opera L’Oreste van een andere Italiaanse componist. Het daarvoor geschreven libretto van Berlocci werd door Händel tot bijna een derde ingekort. De ouverture, sinfonia’s, aria’s, duetten en het slotkoor werden met nieuwe teksten aan de vorige werken ontleend en alleen de recitatieven waren uiteraard vers. Omdat Händel in Covent Garden ook een ballet ter beschikking had, bevat de opera ook dansen aan het eind van de aktes.
Caresini werd gepaaid met zes aria’s, terwijl Cecilia Young als evenwaardige hoofdrolspeelster er maar vijf kreeg. In 1734 is het werk driemaal opgevoerd en daarna duurde het tot 1988 voordat het weer op de planken kwam.
Nu beschikken we over twee wat ongelijksoortige opnamen van Oreste. Ongelijksoortig omdat feitelijk van meet af aan het pleit al is beslecht: Petrou gebruikt moderne instrumenten, Horn heeft een klein, pittig groepje van zeventien ‘authentieke’ instrumentalisten, Petrou heeft een tenor als Filotete, Horn een contrastrijke countertenor. Ook bij de rest van de bezetting is Horn met Duitse solisten overheersend in het voordeel ten opzichte van de deels Griekse van Petrou. Cornelia Lanz is een expressieve, gevoelige Oreste, Sabine Winter heeft de warmere, sympathiekere stem als Ifigenia en de wat jongensachtige Ermione van Nastasja Docalu bevalt eveneens iets beter. Met meer dan een haarbreedte verschil treffen ook de Pilade van Christian Wilms en de Toante van Kai Preußler wat beter. Niet dat de MDG opname tegenvalt, maar die van Animato is op wezenlijke punten nu eenmaal de baas.