Henze: Floß der Medusa, Das. Camilla Nylund (s, La mort), Peter Schöne (b, Jean Charles), Peter Stein (spr, Charon) met het SWR Vokalensemble Stuttgart, het WDR Omroepkoor Keulen, de Freiburger Domsingknaben en het SWR symfonie orkest Stuttgart o.l.v. Peter Eötvös. SWR Media SWR 19082CD (69’29”). 2017
In revolutiejaar 1968 liep de linksradicale studentenleider Rudi Dutschke tijdens een protestactie een hersenbeschadiging op. Hans Werner Henze (1926 - 2012) nam hem bij zich op en daarna formuleerde hij zijn engagement voor de radicaal linkse beweging in de vorm van Das Floß der Medusa. De première van dat oratorium in december 1968 werd verhinderd bij een politiek schandaal en daarna gold Henze jarenlang als een omstreden componist.
Het werk werd meteen onder zijn leiding opgenomen door Edda Moser, Dietrich Fischer-Dieskau, Charles Regnier (DG 449.871-2) en is ook in deze rubriek besproken. In 2018 werd het werk uitgevoerd door de Nationale Opera.
Maar dit Oratorio vulgare e militare in due parti (‘Die Einschiffung zum Untergang’ en ‘Die neunte Nacht und der Morgen’) op tekst van Ernst Schnabel uit 1968 kreeg in 1990 een herzien slot en alleen al daarom is deze opname interessant. Daarin zijn bijvoorbeeld de uitgesproken marxistische gezangen als ‘Ho! Ho! Chi! Minh!’ wat afgezwakt.
Het verhaal dat aan het werk ten grondslag ligt, is als volgt: Op weg naar Senegal liep in 1816 het Franse fregat Méduse vast op een zandbank. De ongeveer honderdvijftig passagiers redden zich op een door reddingsboten getrokken vlot, maar dat functioneerde niet en ze werden aan hun lot overgelaten. Ze vochten onderling, pleegden zelfmoord, doodden elkaar en stierven van de honger. Nadat de vijftien die van hen waren overgebleven werden gered door een passerend schip, ontstond een politiek schandaal en maakte de schilder Théodore Géricault van die gebeurtenis in 1819 het schilderij Le radeau dela Méduse.
Daarop bouwde Henze voort in zijn als requiem voor de marxistische revolutionair Che Guevara en gebruikte het verlaten vlot als metafoor voor politieke onverschilligheid en misbruik. In zijn libretto combineert Ernst Schnabel verslagen van overlevenden met citaten uit de Pensées van Blaise Pascal en Dante’s Divina comedia.
In de muziek wordt de angst van de slachtoffers met fel koper en slagwerk tot uiting gebracht. In hun overlevingsstrijd luisteren ze naar de lyrisch zingende, redding biedende Dood. Jean-Charles is een geredde overlevende zeeman die haast te zeer is verzwakt en Charon vertelt over de overtocht naar de onderwereld. Maar het belangrijkste aandeel is voor het koor van overlevenden dat zijn vrees uit in staccato gezongen stijl, terwijl de doden bijzonder mooie koraalmelodieën zingen.
Het verrast hoe goed Eötvös dit oratorium in zijn greep heeft. Het klinkt duisterder, tragischer dan in de oude opname. Het contrast tussen de levenden en de doden in de koren is groter. De Charon van Peter Stein is uitzonderlijk krachtig, luister maar naar zijn ‘Dreihundertzweiundzwanzig Füsiliere, drei dutzend Weiber, Kinder: neun’.
Camilla Nylund zingt als een letterlijk heel verleidende sirene de rol van de Dood en Peter Schöne blijft nauwelijks achter bij Fischer-Dieskau. De finale geeft een visioen van de hel dat de luisteraar lang zal bijblijven. De compositie heeft niets aan relevantie verloren, Haast in tegendeel.