Händel: Concerti grossi op. 3 nr. 1-6, HWV. 312/317. Akademie für alte Musik, Berlijn o.l.v. Georg Kallweit. Pentatone PTC 5186-776 (54’07”). 2019
Het kon niet uitblijven dat de Berlijners hun opname van het dozijn Concerti grossi op. 6 (PTC 5186-737) lieten volgen door het zestal op. 3 voor strijkers en blazers. Dit was zijn eerste bijdrage aan dit genre uit 1734. De muziek bestaat deels uit nieuw materiaal, deels uit bewerkingen van eerder moois. Het klinkt robuust en goed gearticuleerd krijgt de muziek als vanzelf dramatische contrasten die soms voor een plechtige grandeur zorgen maar die vooral ook veel vitaliteit tonen. Misschien wel het mooist is nr. 2 in Bes waarin Händel zijn fascinatie toont voor een combinatie van zoete melodieën met ongebruikelijke klanken, met name in het largo waarin een treurige hobomelodie zweeft boven een gearpeggieerde begeleiding van twee celli.
Dit is heel wat meer dan een stel aantrekkelijke intermezzi, bedoeld als tussenspelen tijdens de uitvoering van oratoria. Het Berlijnse ensemble speelt met een zeer gecultiveerde, vrij donkere ensembleklank en geeft de solisten alle ruimte. Geduchte concurrentie voor de Engelse rivalen Marriner, Egarr, Goodman en Pinnock en de Nederlandse van De Vriend. Het maakt de keuze er niet makkelijker op, maar veel pleit voor de heel keurige nieuwkomer die erg fris klinkt.