Händel: 6 Orgelconcerten op. 4. Richard Egarr met de Academy of ancient music. Harmonia Mundi HMU 80.7446 (71’35”). 2006
Händels grote vaardigheid als virtuoos organist vormde een belangrijke factor om veel publiek te lokken. Zijn orgelconcerten zijn rijk aan pakkende melodieën waarvan sommige een feest der herkenning zijn omdat we ze uit andere werken kennen. Op 4/5 komt van een blokfluitsonarte, op. 4/6 was oorspronkelijk een harpconcert. Een hoogtepunt is het kleurige andante uit nr. 4 waarin de solist wonderen van inventie laat horen over een paar eenvoudige akkoorden.
Deze werken waren vijftig jaar geleden aanleiding dat voor de CBS opname van Edward Power Biggsvan een van Händels orgels in Engeland barbaars wat pijpen werden bekort. De eersten die de authentieke weg insloegen waren Tachezi en Harnoncourt (Teldec). Wie voerden tenslotte op dit gebied tot nu toe het veld aan? Koopman (Erato, Warner), Nicholson/Goodman (Hyperion), Preston/Pinnock (Archiv) en Halls/Huggett (Avie).
De nieuwe opname illustreert een trend naar steeds kleinere bezettingen die bij barokmuziek (denk aan Bachs passiemuzieken) hoogtij viert. Als solo-instrument wordt een nieuw Jennings kamerorgeltje met vier registers gebruikt, het begeleidende orkest is op basis van 1 contrabas met 4 eerste, 4 tweede violen, 2 alten, 2 celli, 2 hobo’s en 1 fagot. In de continuogroep vinden we een aartsluit (met solo in op. 4/6) en een gitaar.
Niet alleen valt op dat de Academy, destijds onder Hogwood, compacter is geworden, hij speelt ook weer een stuk ‘authentieker’. Winst dus in vele opzichten. En de solist? Egarr stond al bekend als heel verbeeldingsvolle klavecinist, maar hier toont hij zijn virtuoze en fantasierijke gaven ook duidelijk achter dat bescheiden orgeltje. Frappant wat voor moois hij daaruit weet te toveren. Waar Händel de mogelijkheid biedt tot vrij improvisatie en versieringen benut hij die mogelijkheid volledig. Maar ook het passagewerk is erg levendig, in op. 4/1 bijvoorbeeld of in het allegro uit op. 4/2. De mildere kanten van het orgel blijken uit op. 4/5. Daar staan maar een paar teleurstellende momenten tegenover, zoals het begin van op. 4/6.
De registraties die Egarr kiest zijn verrassend en aangenaam, soms zelfs geestig. Het orkestje begeleidt al even vitaal en spatgelijk. Het eindresultaat is voor de luisteraar heel stimulerend. Maar vergelijk het voor aanschaf vooral met de Avie opname van Matthew Halls en Monica Huggett, die voor een haast even fijne versie in kleine bezetting zorgden.