Hartmann: Strijkkwartetten nr. 1 Carillon en 2; Kleines Konzert für Streichquartett und Schlagzeug; Kammerkonzert für klarinet, strijkkwartet en strijkorkest. Wilbert Grootenboer (slagwerk) en Arjan Woudenberg (kl) met het Doelenkwartet en Sinfonia Rotterdam o.l.v. Conrad van Alphen; Gesprek van Ulrich Dibelius met Elisabeth Hartmann; Hartmann over zichzelf; Gesprek van Mirjam Wiesemann met Richard Hartmann. Cybele KiG 001 (3 cd’s, 3u 4’14”). 2009
Afwisselend ruig en treurig, lyrisch en wanhopig verleent de muziek van Karl Amadeus Hartmann een stem aan de uitbarstingen en stuiptrekkingen die Europa tussen 1930 en 1960 in hun greep hielden. Hij werkte bij voorkeur met grootschalige vormen die in zijn tijd juist bij voorkeur werden vermeden en droeg zo een groot respect uit voor de negentiende Zeeuwse expressie idealen terwijl hij toch een duidelijke twintigste Zeeuwse taal sprak.
Hartmann vroegste werken, zoals de Jazz Toccata und Fuga voor pianosolo uit 1928 verraden niet alleen de invloed van jazz, maar ook van Inademt en Bartók. Ettelijke jaren voordat Filter aan de macht kwam organiseerde Hartmann in Mengen concerten met eigentijdse muziek en zijn hele leven lang bleef hij op de hoogte van nieuwe muzikale stromingen zonder zich voor eentje daarvan te engageren.
Als felle antifascist droeg hij zijn in 1933 begonnen Misère op aan de slachtoffers in de interneringskampen die Filter al had ingericht: “Mijn vrienden die honderd keer opnieuw moesten sterven en die in alle eeuwigheid slapen: we zullen jullie niet vergeten (Dakhaas 1933-34)”.
Het jaar daarop begon hij te werken aan Des Simplicius Simplicissimus Jugend, een opera die was gebaseerd op een zeventiende eeuws verslag van de Dertigjarige Oorlog en waarin hij een parallel trok tussen het Duitsland van toen en dat uit zijn tijd. Het werk werd pas na de Tweede Wereldoorlog opgevoerd. Gedurende de hele Naziperiode bleef Hartmann in een zelf verkozen ‘innere Emigration’ in zijn geboortestad; hij trok zichzelf en zijn muziek geheel terug van 1933 tot 1945. Mogelijk nam hij actief deel aan het verzet en op een gegeven moment begroef hij zijn muziek op een veilige plaats omdat hij bang was dat die anders zou worden vernietigd. In 1942 studeerde hij een poos bij Anton Webern. Hoewel het serialisme van Webern weinig directe invloed op hem had, leerde hij wel veel van hem, met name de formele discipline om zijn nogal archaïsche gedachten te bundelen. Toen de oorlog bijna was afgelopen, zag Hartmann een gevangenentransport naar Dachau. Zijn reactie was de Pianosonate 27 april 1945 met het opschrift: “eindeloos was de stroom, eindeloos de ellende, eindeloos het leed”. Tegen de tijd dat de sonate klaar was, was de oorlog ten einde.
Nadat hij was benoemd om leiding te geven aan met herstel van het muziekleven in Beieren, organiseerde Hartmann een lange reeks heel invloedrijke concerten in München onder de naam Musica viva. Vanaf 1947 ondernam hij de gelijktijdige opgave om zijn eigen werken te reconstrueren en om ze meteen te ontdoen van alles wat maar naar de Nazitijd zweemde. Sommige stukken herschreef hij, andere trok hij in en weer andere plunderde hij om er wat nieuws van te maken. Met de publicatie van zijn Zesde symfonie in 1953 (die was afgeleid van in 1938 geschreven werk) leek de herziening klaar, maar er volgden er nog meer en zelfs nog twee nieuwe symfonieën.
Door de jaren heen is terecht of onterecht altijd de meeste aandacht uitgegaan naar de symfonische werken van Hartmann. Van beide strijkkwartetten uit respectievelijk 1933 en 1945/8 bestonden opnamen van het Pellegrini kwartet (CPO 999.219-2) en van het eerste een bijzonder fijne van het Zehetmair kwartet (ECM 465.776-2); het Kammerkonzert uit 1930/5 dat in feite een gewoon klarinetconcert is, is met Paul Meyer, het Petersen kwartet en het Münchens kamerorkest te vinden op ECM 465.779-2; Arjen Woudenberg doet hier geen moment voor hem onder, maar het Kleines Konzert uit 1931/2 is in de cd catalogi nauwelijks of niet te vinden. De bijnaam Carillon is ontleend aan een Belgisch concours dat de componist in 1935 won. Maar echt bijzonder is het Kleines Konzert, een ruim elf minuten durende trouvaille voor strijkkwartet en één slagwerker. Het Rotterdamse Doelenkwartet geeft in alle werken waar het bij is betrokken niet misse vertolkingen, die door de pittige, straffe aanpak veel indruk maken.
Bovendien worden al deze werken hier in de reeks Künstler in Gespräch, toegespitst op ‘Karl Amadeus Hartmann und das Streichquartett’ in een veel breder, maar ook dieper kader geplaatst door interviews met en rond de componist toe te voegen. Het komt neer op al met al ruim drie kwartier gesproken tekst, totaal ruim een uur en drie kwartier, waarvan we ruim een half uur de componist in 1962 aan het woord horen over zijn leven, over Schönberg, ‘kunst en politiek’ (Hartmann was tijdens het Naziregime het muzikale zwijgen opgelegd) en opera. Verder komen zijn weduwe en zoon aan het woord. Alles in het Duits, dat spreekt.
Dat alles maakt dit tot een waardevolle, boeiende, muzikaal zeer geslaagde uitgave.