Händel: Water Music HWV. 348/350. English baroque soloists o.l.v. John Eliot Gardiner. Philips 434.122-2 (53’13”). 1991
Händel: Water Music HWV. 348/350. The English concert o.l.v. Trevor Pinnock. Archiv 423.149-2, 471.723-2 (55’). 1983/5
17 juli 1717 maakten de Engelse koning George I en zijn gevolg een overdadige boottocht over de Theems van Lambeth naar Chelsea die door de Daily Courant als volgt werd beschreven: “Many barges with Persons of Quality attended, and so great a Numer of Boats, that the whole River in a manner was cover’d; a City Company Barge Barge was empoly’d for the Musick, wherin were 50 Instruments of all sorts, who play’d…. The finest Symphonies, compos’d express for tis Occasion, by Mr. Hendel; which his Majesty liked so well, that he caus’d it tob e plaid three times in going and returning.”
Wat de krant ‘symphonies’ noemde, waren in feite drie orkestsuites die bekend werden als de Watermusic. De orkestsuite die in Duitsland was ontwikkeld in een poging om de suite van formele elegantie van de Franse hofmuziek te overtreffen, bestond uit een reeks dansen gemodelleerd naar de vormen die bestonden in de opera’s en balletten van Lully, de belangrijkste componist van Lodewijk XIV.
Händel voegde aan die Franse elegantie wat Engelse onstuimigheid in de gedaante van hornpipes en volksdansen toe.
Er bestaat geen volledige autograaf partituur van het werk dus de volgorde van die dansen is nogal arbitrair. Maar waarover iedereen het vrijwel eens is, is dat het om drie suites in verschillende toonaarden en voor verschillende orkestratie gaat. Iedere suite heeft een eigen karakter. De Suite in F is het grootst, het stralendst van opzet met een bezetting van twee hobo’s, fagot, 2 hoorns in de specifiek Engelse fragmenten en zij domineren de muziek, al komen ze niet in ieder deeltje voor.
In de vijfdelige Suite in D worden trompetten en pauken toegevoegd met als resultaat dat deze suite een meer militair karakter krijgt. Het intiemst van de drie is de suite in G die mogelijk werd gespeeld tijdens het diner van de koning in de villa van Lord Ranelagh in Chelsea. Met de inzet van blokfluit, fluit en strijkers is het karakter meer passend bij een uitvoering binnenshuis; daartoe dragen ook de fijnzinnige en luchtige dansen in Franse stijl bij.
Te midden van de vele opnamen springen die van Gardiner en Pinnock er positief uit. Beiden geven een schoolvoorbeeld van mooie articulatie, juiste plaatsing van accenten. Er vindt een steeds organische groei van de logische opvolging plaats, de spanning fluctueert mooi en de hele interpretatie klinkt spontaan. De allegro’s en presto’s zijn uitgelaten maar nooit koortsachtig, de langzame delen zingen fraai. Twee superieure lezingen.