Holt, Ten: Canto ostinato. (gebaseerd op de eerste uitvoering). Aart Bergwerff (org), Marcel Bergmann (p), Sandra van Veen (p) en Jeroen van Veen (p). Van Veen Producties PP 2029. (2 cd’s, 1u. 57’28”). 2007
Holt, Ten: Canto ostinato. Gerard Bouwhuis, Gene Carl, Cees van Zeeland, Arielle Vernède (p). Donemus CV CD 2/4, Et’cetera KTC 1317 (3 cd’s, 2u. 43’14”). 1988
Holt, Ten: Canto ostinato. Sandra en Jeroen van Veen. Zefir ZEF 9615 (1u.19’06”). 2008
Holt, Ten: Canto ostinato. Ivo Jansen. Void 10,20 (1u. 07’52”). 2009
Holt, Ten: Canto ostinato. Rondane kwartet (Daphne Keune, Robert Lambermont, Petra van Oort, Laura Sandee). In eigen beheer uitgegeven als RK01, verkrijgbaar via www.rondanekwartet.nl 2 cd's, 1u.43'30"). 2010
Holt, Ten: Canto ostinato. Kees Wieringa en Polo de Haas. Home Screen 6232 (dvd). Met documentaire van Ramon Gieling over de invloed van dit werk op negen mensen.
De compositorische ontwikkeling van Simeon ten Holt (1923-2012) doorliep een aantal duidelijke fasen. Begonnen als leerling van Honegger en Milhaud – Messiaen zou gezien het vervolg logischer zijn geweest - ontwikkelde hij eerst in 1957 de diagonaalgedachte waarbij gelijktijdig complementaire toonsoorten in tritonusverhouding worden gebruikt. Daarna volgde in 1961 een flirt met het serialisme en experimenteerde hij met elektronische muziek en muziektheater. Om tenslotte in 1976 geheel zijn eigen draai te vinden in een speciaal soort ‘minimal aleatoric music’, repetitieve tonale muziek met minimale veranderingen, hypnotisch rondtollende motieven en schier eindeloos voortkabbelende muziek voor toetsinstrumenten. De schoonheid van de drieklank en aanverwante tonale middelen fascineerde hem voortaan. De partituur van Canto ostinato (‘obstinaat lied’, 1976/79) bestaat uit 106 cellen die door de vertolkers geheel willekeurig mogen worden.
De première vond 25 april 1979 plaats.
Deze open einde muziek die zoals bij een uitvoering van Lemniscaat wel zowat een etmaal lang door elkaar afwisselende pianisten is gespeeld, werkt meer op de zintuigen dan op het intellect en schept een haast weemoedig wiegende, blijkbaar liefde suggererende gemoedstoestand waarin de in de tijd zwevende muziek onderdeel wordt van de omgeving en bij voorkeur in het halfduister en na te hebben geblowd een verbondenheid schept tussen muziek, uitvoerende(n) en publiek. Tijd en ruimte vervagen als in een ritueel.
Een heel andere haast ritualistische inslag hadden Wagners Ring tetralogie (met veel pauzes ruim 15 uur in beslag nemend), Stockhausen’s Aus den sieben Tagen (bijna 7 uur met onderbrekingen) en Sorabji’s pianowerk Opus clavicembalisticum, waarvoor Geoffrey Douglas Madge ongeveer vier uur nodig had.
Maar wat wanneer je ongevoelig blijkt te zijn voor deze ritualistische muziek? Wanneer na een kwartier de voor ‘normaal’ naar de gangbare klassieke en eigentijdse muziek de noodzakelijke intense aandacht verslapt, na een half uur de drukke, inderdaad obstinate zestienden gaan vervelen, je gaat snakken naar een verdere ontwikkeling, sterker contrasterende articulaties en na drie kwartier de irritatie de overhand krijgt? Is het in dit geval niet opmerkelijk dat Ten Holt in de internationale muziekwereld nauwelijks of geen aandacht kreeg, dat geen internationaal beroemde pianist zich over zijn werk ontfermde. Misschien miskend of nog onontdekt, maar dat lijkt onwaarschijnlijk. Dus met één megahit alleen ‘wereldberoemd in Nederland’? Is het een meesterwerk of is sprake van meer pretentie dan substantie?
Wat merkwaardig is ook dat het werk buiten het wereldje van de gewone ‘klassiekliefhebbers’ populair werd (Angela Groothuizen) en dat er blijkbaar op werd gedanst.
Jammer dat er geen goed functionerende Time Machine van H.G. Wells bestaat om eens een kijkje te kunnen nemen hoe het er wat deze componist over vijftig, over honderd jaar voorstaat. Wie weet, komt de algemene erkenning pas erg laat. Matthijs Vermeulen kreeg tenslotte ook ongelijk toen nij kort na de première van Stravinsky’s Sacre vanuit Parijs berichtte ‘…dat dit werk als een luchtballon met een gaatje langzaam zou leeglopen’.
Van Canto ostinato bestaan zeker 12 vertolkingen op toetsinstrumenten, waaronder eentje van het Rondane kwartet (met vier vleugels in de oorspronkelijke bezetting). Een paar van de opmerkelijksten zijn hierboven vermeld: één der eerste, één met een orgel en 3 piano's, een paar 'originelen' en eentje op 1 vleugel. Omdat ze alle hetzelfde uitgangspunt hebben en iedereen de vrijheid heeft om daarop zijn visie en oplossing te baseren, zijn er best onderlinge verschillen, maar zijn op een bepaalde manier deze opnamen de moeite waard. Een persoonlijke voorkeur geldt Ivo Jansen, die niet alleen maat houdt in het zwelgen, maar ook een helder betoog houdt.
Daarnaast zijn er opnamen van allerlei arrangementen:
Harpsolo – Assia Cenego, Et’cetera KTC 1398.
Harp en elektronica – Gwyneth Wentink en Wouter Snoei, Et’cetera KTD 6007.
Marimba – Peter Ebertse, Van Veen Productions PP 2032.
Orgel – Aart Bergwerff, Contrapunctus musicus VC 2529.
En voor wie geen genoeg kan krijgen van Ten Holts pianowerken is daar de box met 11 cd’s Donemus Composer’s Voice 145. En voor wie er meer over wil lezen is daar Wilma de Rek’s boekje met cd en dvd Canto ostinato (Balans, 2012).