Khatchaturian: Symfonie nr. 1 in e; Vioolconcert in d; Concertrapsodie voor piano en orkest. Concertrapsodie voor cello en orkest; 5 Gedeelten uit Gayaneh; ‘Adagio’ uit Spartacus. David Oistrakh (v), Nicolai Petrov (p), Karine Georgian (vc) met het USSR Omroeporkest o.l.v. Aram Khatchaturian. BMG/Melodiya 74321-59056-2 (2 cd’s, 2u. 20’38”). 1965/75
Tijdens de beruchte conferentie van de Unie der componisten in Moskou in 148 werd Khatschaturian net als zijn collega’s Prokofiev en Shostakovitch, beschuldigd van ‘formalistische’ tendensen in zijn muziek. Dat wil zeggen: dat hij afweek van de melodieuze, positivistische muzikale joligheid waaraan Stalin de voorkeur gaf.
Achteraf moet je je afvragen: waarom eigenlijk? Want met uitzondering van de wat meer experimentele symfonie nr. 3 uit 1947 gaf de componist met zijn onbevangen, door romantische en folkloristische invloeden beheerste werken waarmee hij een internationaal geluid verleende aan de specifieke melodieën en harmonieën van zijn geboorteland Armenië de ideale mengeling van conservatisme en nationalisme. Het waren juist die eigenschappen die hem in de oren van westerse critici – alle populariteit hier ten spijt van de melodieus krachtige, direct aansprekende maar qua structuur vaak zwakke werken – het odium van vulgair gaven.
Khatchaturian had nog maar weinig blijk gegeven van muzikale aspiraties tot zijn broer hem in 1921 aanbeval om naar Moskou te gaan, waar hij op een of andere manier werd toegelaten aan de Gnesin muziekacademie om cello te studeren; een instrument dat hij nooit eerder had bespeeld.
In 1925 volgde hij compositielessen bij Miaskovsky. Hij maakte daar een snelle ontwikkeling door en een jaar later werd zijn eerste werk – een dans voor viool en piano – gepubliceerd. Zijn internationale reputatie werd in 1936 gevestigd met zijn pianoconcert, vier jaar later gevolgd door het bekendere vioolconcert. Aan het eind van de jaren 1940 had hij verder drie symfonieën op zijn naam, maar het waren vooral zijn volledige balletten Gayaneh (1942, herzien in 1952 en 1957) en Spartacus (1954, revisie 1968) die hem de grootste successen bezorgden. Het voor David Oistrakh geschreven vioolconcert (1940) leverde de componist in 1941 de Stalinprijs op. Maar reeds in de driedelige symfonie nr.1 had de componist een nieuwe, persoonlijke stijl ontwikkeld door de combinatie van lokale volksmuziek met symfonische processen.
De onderhavige oudere archiefopnamen van de USSR omroep dienen primair om de componist te tonen als gedegen dirigent van eigen werken. Zijn aanpak is zeer direct en energiek. In het beroemde herkenningsthema van de tv serie The Onedin Line krijgt het adagio uit Spartacus bijvoorbeeld veel nadruk van het koper en wordt de hoofdmelodie min of meer aan zichzelf overgelaten en de nog bekendere ‘sabeldans’ uit Gayeneh loopt haast uit op anarchie bij het slagwerk.
Het beste geslaagd op deze dubbel cd is het vioolconcert met zijn rusteloze Armeense ritmen. Oistrakh op zijn best. Wel nam hij het werk herhaaldelijk op. Bijvoorbeeld met Gauk (Pearl GEMMCD 9295) en met Kubelik in 1947 (Praga PR 50017) en in 1954 nogmaals met de componist en het Philharmonia orkest in Londen (EMI 555.035-2).