Kalliwoda: Strijkkwartetten nr. 1 in e op. 61, 2 in A op. 62 en 3 in G op. 90. Talich kwartet. Calliope CAL 9356 (76’22”). 2006
De Bohemer Jan Václav Kalliwoda (1801 - 1866), leerling van Pixis (viool) en B. Weber (compositie) werkte eerst als violist aan de Praagse opera was als componist werkzaam, maar maakte ook concertreizen en volgde in 1821 Konradin Kreutzer op als dirigent van het hoforkest in Donaueschingen.
Als componist was hij actief in vele genres en schreef meer dan tweehonderdvijftig werken. In zijn tijd steeg de waarde van het strijkkwartet en was er behoef te aan meer en nieuw werk in dit medium. Daarom bestelde muziekuitgeverij Peters in 1833 drie Strijkkwartetten bij hem, liefst enigszins in de stijl van Haydn met een gelijke behandeling van de vier instrumenten.
Kalliwoda voldeed aan dat verzoek met drie keurig vierdelige werken van ongeveer twintig minuten duur, hoewel hij zich niet strikt aan de eisen van instrumentale gelijkwaardigheid hield. In het eerste kwartet klopt d ie nog, maar in de finale van nr. 2 speelt de eerste viool een dominante rol, terwijl nr. 2 een zogenaamd quatuor brillant werd met opnieuw een solistische rol voor de eerste viool.
Maar gezien de kwaliteit van de charmante muziek werd daartegen niet door Peters geprotesteerd. De werken munten uit door aanstekelijk werkende inventiviteit, die voorbeeld te danken is aan de mazurka waarmee kwartet nr. 1 begint.
Alle langzame delen klinken zangerig, in de scherzi komen veel pizzicati voor, er is invloed van het volkslied en de finales sprankelen. Aantrekkelijk is ook dat de muziek zich niet al te voorspelbaar ontwikkelt.
Het Talich kwartet voert dit drietal werken vitaal, glanzend en met het nodige gevoel voor expressie uit als gold het een serie ongeschreven werken van de oude Haydn.