Kodály: Sonatine voor cello en piano K. 30; Solocellosonate in b K. 38, op. 8; Duo voor viool en cello K. 36, op. 7. Julian Steckel (vc) Paul Rivinius (p) en Antje Weithaas (v). AVI 855327-2 (65’24”). 2018
Wie de moeite neemt om de lijst met composities van Kodály eens nader te bekijken, zal ontdekken dat het bij zijn werken waaraan een cello te pas komt vooral om vroege uitingen gaat. Het Menuet K. 1, de Romance lyrique K. 6, de Strijkkwartetten K. 10 en nr. 1 op. 2, 2 op 10, een Intermezzo K. 19, de Cellosonate K. 31 op. 4, en het Capriccio K. 37 ontstonden alle vòòr 1910 en alleen de Gavotte K. 152 is van veel later, uit 1952.
De Duitse cellist Julian Steckel die al aardig wat mooie opnamen op verschillende labels op zijn naam heeft, koos drie van deze werken, waaronder de meesterlijke Solosonate uit voor dit recital. Hij schijnt deze ‘Everest uit de celloliteratuur’ al sinds zijn vijftiende en heeft zich intussen het idioom geheel eigen gemaakt. De vele uitvoeringstechnische hordes neemt hij met schijnbaar gemak. Zowel in de expressieve milde cantilenes als in de veeleisende, dikwijls rapsodische showgedeelten houdt hij zijn toon zuiver. Kortom: hij maakt geen goulash van het werk en overtuigt als de besten, zoals János Starker (Philips 422.302-2) en meer recent Natalie Clein (Hyperion CDA 67829).
In de evenwichtige Sonatine verraadt zich iets van een voorproefje op de Solosonate en het Duo voor viool en cello uit 1914 wordt iets weerspiegeld van het imposante Zwitserse berglandschap waar de componist en zijn vrouw vlak voor het begin van W.O.1 doorbrachten. Daarin tonen violiste Antje Weithaas en pianist Paul Rivinius veel meer dan betrouwbare partners, want hun toon versmelt prachtig met die van de cellist.