Knussen: Higglety pigglety pop! op. 21; Where the wild things are op. 20. Cynthia Buchan (ms), Lisa Saffer (s), Rosemary Hardy (s), David Wilson-Johnson (bs) met London Sinfonietta o.l.v. Oliver Knussen. DG 469.556-2 (2 cd’s, 1u. 41’18”). 1999
De positie die Oliver Knussen (1952) in het internationale muziekleven inneemt, is vooral te danken aan zijn gastdirigentschappen en de aandacht die hij vestigt op Britse collega componisten. Maar zelf levert hij ook een aanzienlijke bijdrage aan het repertoire in vele vormen.
Dat eigen werk kwam al heel zelfverzekerd vroeg tot bloei in de vorm van drie symfonieën (nr. 2 en 3 zijn te vinden op NMC D 175) en liederencyclussen. Dat materiaal toonde aan dat hij met schijnbaar gemak seriële procedures kon verwerken in heldere structuren die eenvoudiger blijken te klinken dan ze er op papier uitzien.
De verhalen en de tekeningen van Maurice Sendak leverden in de jaren tachtig de hier besproken beide opera’s op. Daarin wordt in een gemoedstoestand van surrealistisch dromen en het genoegen dat kinderen zowel aan hun fantasie als aan de hen omringende wanorde iets geschapen dat dicht in de buurt van ’s componisten eigen creativiteit moet liggen tot stand gebracht.
Een duidelijk model voor deze opera’s is natuurlijk Ravels l’Enfant et les sortilèges en Knussen deelt met Ravel ook het plezier in perfect werkende mechanismen. Maar meer nog: Knussen beschikt ook over de gave een meesterlijke orkestrator te zijn.
Eén van de grootste genoegens vormen dan ook de reeks caleidoscopische briljant verbeelde en prachtig uitgevoerde instrumentale gedeelten. Ravel is ten onrechte beschouwd als een koele kikker en Knussen is dat evenmin. Zijn muziek gaat heel congruent mee met de verbeelding van Sendak.
De es in Higglety pigglety pop! Is aan de ene kant vooral een komische figuur (“You are taller than I am” zegt de sealyham terrier Jennie; “Sixty feet taller, to be precise” antwoordt de boom keurig), maar aan de andere kant met Knussen’s verwerking voor tenor en bas ook duidelijk een stem van de natuur.
De leeuw is ook duidelijk verwant met zijn vriendelijke soortgenoot uit The wizard of Oz.
Where the wild things are gaat over het ondeugende jochie Max dat zonder eten naar bed is gestuurd waar hij daarna in een nachtmerrie de verschrikkelijkste dingen beleeft.
Het geschreewde gebrabbel in Wild Things (ofwel Max en de maximonsters) is op een anarchistische manier heel komisch en hun ‘Wild rumpus’ is inventieve pret. Maar er is ook een muzikaal equivalent van de scherpe tanden en de gloeiende gele ogen die Sendak ze in de tekst meegaf. Er schuilt ook iets van pathos wanneer Max ze op het eiland achterlaat.
Knussen’s citaten (onder andere een prachtige vlaag Moesorgsky wanneer Max tot koning van de Wild Things wordt gekroond, net als eerder in Higglety wanneer een muziekdoos iets van Mozart laat horen om de duivelse baby te introduceren) zijn natuurlijk bedoeld als feest der herkenning voor volwassenen, net als de verdere toespelingen uit de finale.
Maar in wezen zijn dit natuurlijk opera’s voor kinderen van alle leeftijden en vooral voor iedereen die beschikt over een sprankje fantasie, humor en verbazing.
Beide werken zijn gemaakt na theateropvoeringen en de goed ingezongen vocale deelnemers, maar ook het orkest beleven hoorbaar genoegen aan de magische klankwereld.