Kodály: Duo voor viool en cello op. 7; Ravel: Sonate voor viool en cello; Schulhoff: Duo voor viool en cello. Liza en Dmitry Ferschtman. Challenge CC 72542 (62’34”). 2011
Kodály: Duo voor viool en cello op.7; Solocellosonate op. 8; Bartók: Rapsodie voor cello en piano nr. 1 BB. 94c, Sz. 86. Saskia (v) en Quirine Viersen (vc), Karin Lechner (p). Sony SK 45727 (68’40”). 1991
Kodály’s vroege werk bestaat nog vrijwel uitsluitend uit kamermuziek en instrumentale werken. In de zomer van 1914 componeerde hij het Duo voor viool en orkest toen hij in Zwitserland was, een jaar later volgde de bekendere cellosolosonate op. 8. Aan het begin van W.O. I moest hij vluchten en werd hij een aantal dagen vastgehouden door Oostenrijkse soldaten voordat hij naar Boedapest kon terugkeren. Daar voltooide hij de duosonate – het werk dat hier speciaal de aandacht krijgt - en schreef hij later de solosonate.
In hoeverre die verontrustende ervaringen invloed hadden op de aard van het duo, is lastig te zeggen, maar de angstaanjagende en soms zelfs agressieve stemming van het stuk brachten het publiek aanvankelijk in de war.
Uit de vele beschikbare opnamen is hier een tweetal gelicht met Nederlandse inbreng. Waar het de duosonate betreft tonen de betrokkenen veel overtuigingskracht. In alle drie delen tonen zij een prachtige eenheid. Ze reageren als trouwe familieleden met verve en verbeeldingskracht op de uitdagingen van het werk in kwestie en de rest van hun recital is al even boeiend en geslaagd.
Wie zich in vergelijkingen wil begeven, kan denken aan Heifetz/Piatigorsky (RCA 88725-45145-2), de broers Capuçon (Virgin 545.576-2), Kennedy/Harrell (EMI 556.963-2), Juillert/Mørk (EMI 557.035-2), Starker/Gingold (Delos DE 1015) en Kliegel/Jandö (Naxos 8.553160).