CD Recensies

KRENEK: KAREL V, ALBRECHT, SOUSTROT

Krenek: Karel V. Theo Adam, Hanna Schwarz, Sena Jurinac, Thomas Moser, Peter Schreier e.a. met koor en orkest van de Oostenrijkse omroep o.l.v. Gerd Albrecht. Orfeo C 527002 I (2 cd’s, 1u. 44’06”). 1980

 

Krenek: Karel V. David Pittman-Jennings, Anne Gjevang, Turid Karlsen, Alfons Eberz, Franziska Hirzel e.a. met het  filharmonisch koor Brno en het Orkest van de Beethovenhal Bonn o.l.v. Marc Soustrot. MD+G MDG 337.182-2 (2 cd’s, 2u. 20’37”). 2000

 

In 1930 bestelde de Weense Staatsopera bij Ernst Krenek het Bühnenwerk mit Musik Karl V in 1930; het zou in 1934 in première gaan, maar daar kwam niets van terecht omdat het door het in 1933 aan de macht gekomen Naziregime onmiddellijk tot ‘entartete Kunst’ werd verklaard. Pas in 1938 kreeg het werk in Praag in het Neues Deutsches Theater onder leiding van Karl Rankl  zijn eerste opvoering.

In het werk wordt het leven van keizer Karel V in een twintigtal flashbacks haast filmisch op twaalftoons muziek verhaald. Daarmee is dit de eerste geheel twaalftoons opera. Maar zoals ook in andere composities gebruikte Krenek dit systeem op zijn eigen, voor aan tonale muziek gewende oren, manier. Waar het drama daarom vraagt, wordt op tonale muziek omgeschakeld.

Dat Krenek de nieuwe compositietechniek gebruikte, heeft een bijzondere betekenis. Hij beschouwde het serialisme als een analogie met het ‘Christelijke humanisme’ (vrijheid binnen een goddelijke eenheid, eenheid in verscheidenheid) dat aan het werk ten grondslag ligt.

Als diepere laag is daar verder de gedachte aan de mogelijkheid van een Christelijke staat terwijl de opkomst van het Nazisme juist attent maakte op de gevaren van wat voor staat dan ook met imperialistische ambities.

De bedoeling van de componist was dat het werk op een gesplitst toneel moest worden opgevoerd zodat de gebeurtenissen in het leven van de keizer konden worden getoond, maar meteen daarna ook konden worden becommentarieerd en bekritiseerd. De rol van criticus valt toe aan Juan de Regla, Karels biechtvader en de jezuïet Francisco Borgia. Op deze manier worden de pragmatische politieke beslissingen steeds geplaatst tegenover het ideaal van geheel uit vrije wil gemaakte Christelijke besluiten.

In weer andere taferelen wordt Karels kijk op de gebeurtenissen of de moraal in dialoogvorm behandeld met koning François I van Frankrijk, paus Clemens VII en andere historische figuren.

Al met al gaat het om een heel origineel episch drama of de moraal van de macht. Omdat dit onderwerp zo overheersend van belang was voor de componist, zorgde hij er goed voor dat ieder woord van de tekst goed verstaanbaar was, niet gehinderd door de gangbare operatradities. Er zijn daarom geen aria’s en (helaas) is er ook nauwelijks sprake van lyriek, behalve in de muziek voor Karels echtgenote Isabella en zijn liefhebbende, zeer betrokken zuster Eleonore.

Het ‘probleem’ van Karel V blijkt het duidelijkst aan het begin van het tweede deel. Dat begint met een ernstig lyrisch intermezzo van het orkest bij wijze van medelijdend commentaar op Karels verdriet over zijn tekortschieten aan het eind van deel één. Het vervluchtigt als een droom en wordt gevolgd door vier minuten gesproken morele discussie  tussen De Regla en Borgia. Ook elders in de opera is sprake van gesproken dialogen; soms wordt deze begeleid, soms toevertrouwd aan Sprechstimme, maar meestal aan een recitatiefachtige dialoog, maar zelden op arioso niveau. Meestal klinkt het eentonig syllabisch en zelden wordt het begeleid.

Het karakter van Karel wordt ook nauwelijks uitgediept en pas wanneer hij nadenkt over de dood treedt daarin verandering op. Wat tot slot overblijft van Kreneks pakkende, maar woordrijke tekst en zijn vernuft vergt enige tijd om indruk te maken. Herhaald beluisteren is ook nuttig om de uitwerking van zijn motieven goed te doorgronden. De argumentatie is essentieel voor de componist. Het element van de welsprekendheid breekt pas halverwege deel twee door met de monoloog van Eleonore, haar kort daarop volgende duet met Karel en de doodsscène aan het slot.

Bedenk  verder dat een enorme bezetting nodig is voor deze opera: er zijn bijvoorbeeld 28 solorollen en veel onderverdelingen van het koor.

Het zal duidelijk zijn: dit is een makkelijk, meteen volkomen toegankelijk werk, maar het loont de moeite om er gespreid in de tijd een aantal malen naar te luisteren; juist daarvoor lenen zich de beide opnamen.

Zomer 1980 werd aanvankelijk op twee Philips lp’s 6769-084 en door Orfeo op cd heruitgegeven opname in Wenen gemaakt. In 2000 volgde de Bonnse opname van Soustrot. Een belangrijk verschil tussen beide is dat Albrecht over de hele linie snellere tempi kiest. Maar verder zijn beide versies aan elkaar gewaagd al is de solistenbezetting in Wenen wat homogener en sterker. Theo Adam is wat genuanceerder in de titelrol dan Pittmann-Jennings maar beide dirigenten zijn echt op indrukwekkende wijze meester over het geheel. Het bedoelde gesplitste toneel komt in de opnamen niet zo tot zijn recht, maar wezenlijk is dat ook niet.