Landini: ‘Che cosa è questa, Amor’; ‘Ecco la primavera’’ ‘Angelica biltà’; ‘Nelle partita’; ‘Non dò la colpp’a te’; ‘Quanto più caro faj’; ‘Se pronto non sarà’; ‘Ochi dolenti mie’; ‘Per allegrezza del parlar’; ‘Muort’ oramai’; ‘Nella mi’vita’; ‘Lasso! Per mie fortuna’; ‘Non avrà mai pietà’; ‘Abbonda di virtù’; ‘La bionda trezza’; ‘Cara mie donna’; ‘Gran pianto a gli ochi, “Io ti lascio”’. Anonymous 4. Harmonia Mundi HMU 90.7269 (61’32”). 2000
Francesco Landini (ca. 1325-1397) was de zoon van een Italiaanse schilder die tot de Florentijnse school van Giotto di Bondone behoorde. Zijn plan om in de voetsporen van zijn vader te treden, werd gedwarsboomd toen hij als gevolg van pokken blind werd. Wel maakte hij naam als bekwaam klavierspeler, zanger en dichter. Hij bekwaamde zich ook op het gebied van filosofie, ethiek en astrologie.
Details van Landini’s vroege jaren zijn onbekend en bepaalde verhalen over hem – zoals dat de koning van Cyprus hem de Coruna Laurea zou hebben toegekend - zijn nogal dubieus.
Over zijn latere jaren bestaat gelukkig meer duidelijkheid. In 1361 werd Landini organist in het klooster van Santa Trinità in Florence en in 1365 hoofd van de kerk van San Lorenzo waar hij tot zijn dood zou blijven.
Tegenwoordig is Landini vooral bekend vanwege de naar hem genoemde Landini-cadens, waarbij de bovenste partij van de zevende naar de zesde trap van de toonladder zakt voordat op de grondtoon wordt overgegaan. Hij was zeker niet de enige die dit deed, maar het was wel Landini die er een wezenskenmerk van de veertiende eeuwse stijl van maakte.
Landini liet honderdvierenvijftig liederen na, waaronder honderdveertig ballata’s en twaalf madrigalen. Met name deze ballata’s waren vernieuwend. In de veertiende eeuw bestond zo’n ballade uit vijf delen: een refrein, twee coupletten, een vals refrein (met dezelfde dichterlijke vorm en muziek als het refrein, alleen met een andere tekst) en tot besluit een herhaling van het echte refrein.
Deze opname van het niet zo Anonymous 4 (want bestaande uit Susan Hellauer, Jacqueline Horner, Marsha Genensky, en Johanna Maria Rose) roept de milde welluidendheid van deze muziek goed op. Lied na lied wordt fraai verklankt door deze etheriche, wat ijle stemmen en zelfs Landini’s eigenzinnige ritmen worden verzacht door het klokachtige gebeier van hun geluid. Zo kunnen we muzikaal mooi dromen van een grijs verleden.
Hélène Nolthenius, een van mijn vroegere muziekwetenschap docenten, wijdde in 1956 in haar boek Renaissance in mei aandacht aan het Florentijnse leven rond Landini.