Liszt: Duo (sonate) sur des thèmes polonais voor viool en piano S. 127; Epithalam zu Edurard Reményi’s Vermählung S. 129; Die drei Zigeuner S. 383; Elegieën voor viool en piano nr. 1 en 2 S. 130/1; Valse impromptu S. 213; Grand duo concertant S.128. Voytek Proniewicz en Wojciech Waleczek. Naxos 8.573145 (70’01”). 2013
Waarschijnlijk zijn alleen doorgewinterde Lisztkenners vertrouwd met deze werken. Voor het eerst hoorde ik hier in de jaren zestig v.e. iets van dankzij Vera Beths in de kamermuziekserie in de intieme aula van het Kröller Müller museum in Otterlo waar het vooraf en in de pauze aangenaam toeven was in het museum zelf.
Van het Duo uit 1835 was het manuscript pas in de laat in de jaren vijftig teruggevonden; het werk bestaat uit een vierdelige reeks behandelingen en variaties op Chopins Mazurka in cis op. 6/2. Vooral de eerste drie deeltjes zijn de moeite waard.
Epithalamium voor de bruiloft van Eduard Reményi (die eigenlijk Hoffmann heette en betrokken was bij de Hongaarse revolutie in 1848, is uit 1872 en werd geschreven voor diens trouwpartij met Gizella Fay. Hij vergezelde Brahms tijdens een tournee en belandde in Weimar waar hij Liszt ontmoette.
Die drei Zigeuner kunnen worden gezien als een aanhangsel van de Hongaarse rapsodieën. Aanvankelijk ging het hier om een toonzetting van een gedicht van Lenau over een zwerver die op zijn tocht drie zigeuners aantreft: de een speelde viool, de tweede zat te roken en de derde sliep. Een Hongaarse inslag is overduidelijk in dit meditatief rapsodische werk.
De beide Elegieën uit 1876 en 1978 zijn, naar de titel suggereert, wat minder geanimeerd van aard, maar daarom niet minder aantrekkelijk. De eerste is ok bekend als het pianostuk Schlummerlied im Grabe, de tweede draagt de aanduiding ‘dolcissimo amoroso’ en is op een gepassioneerde climax na lyrisch van karakter.
De bewerking van de Valse-impromptu door Jenö Hubay plaatst het pianowerk in een mooi nieuw daglicht.
En het Grand duo concertant sur la Romance ‘Le marin’ de M. Lafont is gebaseerd op een van de romances van de Franse violist Charles Philippe Lafont (1781-1839) die dankbaar materiaal waren voor de Parijse salons in de jaren 1830.
Weliswaar hebben ook anderen – Gidon Kremer bijvoorbeeld op DG 445.820-2) deze werken gedeeltelijk vastgelegd, deze Poolse verklankingen zijn dusdanig goed en ook zo gaaf vastgelegd, dat verder zoeken niet nodig is.