Liszt: Pianoconcerten nr. 1 in Es S. 124 en 2 in A S. 125; Totentanz S. 126; Fantasie over Hongaarse volksmelodieën S. 123. Nareh Arghamynian met het Berlijns omroeporkest o.l.v. Alain Altinoglu. Pentatone PTC 5186-397 (72’24”). 2012
Liszt werkte tijdenlang aan zijn beide Pianoconcerten; ze kregen hun uiteindelijke vorm pas nadat hij zijn techniek van de thematische transformatie geheel had ontwikkeld.
Beide werken beginnen dus met een thema of motief dat vervolgens diverse bewerkingen ondergaat. Ondanks die overeenkomst maken de beginthema’s de verschillen tussen beide werken duidelijk: het eerste begint met grote orkestrale gebaren die worden beantwoord met een briljante cadens van de solist, terwijl het rustige begin van het tweede werk wordt gevolgd door een pianopartij rond een bewerking van ht zoetgevooisde thema.
Hoewel beide werken secties bevatten die corresponderen met afzonderlijke delen (de bekendste is het scherzo van het eerste deel waarin de triangel een belangrijke rol speelt), zegt dit iets over Liszts neiging om de diverse delen in één alomvattend geheel onder te brengen.
Naast de beide Pianoconcerten schreef Liszt nog de Totentanz en de Fantasie over Hongaarse volksmelodieën als compositie voor piano en orkest.
Dit is vermoedelijk de enige uitgave waarop ze alle zijn samengebracht. De vraag is hoe de Armeense pianiste en de Armeens/Franse dirigent met deze muziek omgaan.
Het antwoord is: best bevredigend, doch met een paar beperkingen. Het beste slaagde de beide concerten en dan met name het concert in A met onder meer een heel dichterlijk duet me de solocello vlak voor het begin van het allegro deciso. Daar krijgt de muziek grote allure. Het quasi adagio is een hoogtepunt.
De pianiste beschikt over een vloeiende techniek en de opvattingen die ze over deze werken koestert geven haar enige interpretatieve vrijheid die haar het beste te pas komt in het tweede concert.
De pianiste zet de Totentanz, een parafrase op het Dies irae, heel mooi in, maar is in het vervolg niet echt dreigend en duister genoeg. Ook de Fantasie uit 1853 klinkt wat teleurstellend omdat te veel ontbreekt aan de invulling van karakteristieke facetten. Bovendien wordt ze aan het slot te veel door het toch al vrij luid opgenomen orkest overvleugeld.
Zijn er belangrijke, misschien betere alternatieven? Voor de beide Pianoconcerten plus de Totentanz is er Zimerman (DG 423.571-2) uit 1987, de beide concerten en de Fantasie hebben we Richter (Foni CDE 1011).