Labor: Pianokwintet in e op. 3; Pianokwartet in C op. 6. Oliver Trendl (p), Nina Karmon (v), Pauline Sachse (va), Justus Grimm (vc) en Niek de Groot (cb). Capriccio C 5390 (67’11”). 2018
De Oostenrijkse componist, organist en pianist van Boheemse afkomst Josef Labor (1842 - 1924) moet een bewonderenswaardig iemand zijn geweest, want hij maakte een bijzondere loopbaan in die hoedanigheden terwijl hij sinds zijn derde levensjaar als gevolg van de waterpokken blind was.
Hij studeerde niettemin aan het Weense blindeninstituut en het Conservatorium van de Gesellschaft der Musikfreunde compositie bij Sechter en piano bij Pickhert. Het bekendst werd hij met zijn orgelwerken die hij schreef in zijn functie als hoforganist van koning George V van Hannover. Maar dus ook goed geproportioneerde kamermuziek in laatromantische stijl met aandacht voor de classicistische Weense traditie en evenwichtige proporties, zoals hier blijkt. Eigenlijk speelde hij een heel onafhankelijke, maar zeker niet vernieuwende rol.
Labor moet een omvangrijk oeuvre tot stand hebben gebracht dat o.a. ook een Pianoconcert en werken voor de eenhandige Paul Wittgenstein omvat, maar veel daarvan is verdwenen.
Bij nader aanhoren gaat het hier om twee best belangrijke, interessante werken. Misschien blijkt dat nog niet zo duidelijk in het allegro en de finale, van het Pianokwintet, maar het werk heeft wel een heel treffend adagio en verrast in de scherzo met een duizelingwekkende pianopartij. Vooral wat Oliver Trendl van dit werk maakt met noot voor noot zorg en aandacht voor het grote aandeel dat hij in de geslaagde uitvoering heeft, moet hier worden genoemd.