CD Recensies

LEHÁR: LUSTIGE WITWE, DIE, MALLWITZ

Lehár: Die lustige Witwe. Jurii Samoillov, (b., graaf Danilo), Marlis Petersen (s., Hanna), Barnaby Rea (bs., baron Mirko), Katerzyna Kasper (s., Valencienne), Martin Mitterrutzner (t., Camille) e.a. met het Ensemble van de Opera Frankfurt o.l.v. Joana Mallwiz. Oehms OC 983 (2 cd’s, 1u. 36’17”). 2018
 
Nog steeds behoort Die lustige Witwe uit 1905 als een gelukkige combinatie van de Habsburgse Balkan- en de Franse cultuur de tot de beste Weense operettes en het is goed dat ter gelegenheid van de herdenking van de honderdvijftigste verjaardag van Franz Lehár in 2020 een nieuwe opname van dit werk verschijnt.
De locatie is Parijs, maar de handeling vindt plaats in de Pontevedraanse ambassade en de Habsburgse residentie van Hanna. Door een erfenis van haar overleden man is ze schatrijk, maar ze mag niet met een buitenlander hertrouwen. Ambassadeur baron Zeta heeft graaf Danilo uitgekozen als haar echtgenoot, maar het duurt drie bedrijven, een aantal feesten en veel geflirt tussen ambassadeursvrouw Valencienne en haar aanbidder Camille voordat de weduwe tot een huwelijk bereid is.
Aan de korte orkestrale inleiding is te merken dat de energieke Joana Mallwitz van vlotte tempi houdt, en meteen kiest voor vaart in de handeling. Maar ze overdrijft niet en compenseert dat later met rubati en ageert ook verder nogal plooibaar en weet frasen heel mooi vorm te geven. De Ballsirenen wals komt zelfs met een prachtig effect bijna tot stilstand. 
Maar voor de aangenaamste verrassingen zorgen de zangers. Vooral beide sopranen, Marlis Petersen als Hanna Glawari (met het beroemde Vilja lied) en Katarzyna Kasper als charmante Valencienne zijn geweldig goed. Als Danilo beschikt de Oekraïnse bariton Jurii Samoillov over een heel mooie, lichte, plooibare stem waarmee hij heel genuanceerd zingend weet te bekoren.Hij kan krachtig en dramatisch zijn, zoals in ‘O Vaterland… Da geh’ ich zu Maxim’ en ’Es waren zwei Köningskinder’, maar belangrijker is dat hij alle facetten van zijn rol beheerst. Wie hem als vrouw aan het begin van de derde acte ‘Lippen schweigen’ hoort zingen, zou zo in zijn armen willen vallen.
De enige onder de hoofdrolspelers die wat tegenvalt, is de Camille de Rosillon van de wat overdrijvende tenor Martin Mitterrutzner, al is ook zijn stem best mooi. Het publiek in Frankfurt zal enthousiast zijn geweest en wij als discofiel mogen dat ook zijn. Wel moeten we wat bijgeluiden op het toneel voor lief nemen.
Van de vroegere opnamen zijn vooral die met Elisabeth Schwarzkopf en Otto Ackermann (EMI 567.370-2) uit 1962 en van Cheryl Studer met John Eliot Gardiner (DG 438.911-2) niet te versmaden, maar deze nieuwe versie verdient een plaatsje in hun directe nabijheid.