Liszt: Großes Konzertsolo in e S. 176; Gretchen S. 513; Totentanz ‘Danse macabre’ S. 525. Pier Carmine Garzillo. Da Vinci C 00340 (60’29”). 2020
Liszt componeerde zijn ééndelige Großes Konzertsolo tussen 1849 en 1850. Dit werk was bedoeld voor een concours van het Parijs’ Conservatorium en werd opgedragen aan zijn collega Adolf Henselt, die prompt verklaarde dat het voor hem onspeelbaar was. Later maakte Liszt er een uitgebreidere versie voor piano en orkest van met de titel Grand solo de concert S. 365 waarvan een opname bestaat met Leslie Howard (Hyperion CDA 67401/2).
In 1851 herzag hij het oorspronkelijke werk en voegde er een andante sostenuto aan toe en nog weer later, in 1856, zorgde hij voor een bewerking voor 2 piano’s met de titel Concerto pathétique S. 258 (Pianoduo Genova en Dimitrov, CO CPO 777.896-2).
Großes Konzertsolo is een studie in concentratie en techniek en de jonge Italiaanse pianist Garzillo (1995), wiens debuutopname dit waarschijnlijk is, heeft een goede greep op dit epische 23’48” durende stuk waarin hij de spanning goed weet vol te houden. Hij neemt de luisteraar mee op een opmerkelijke muzikale tocht.
Leslie Howard voerde het uiteraard in zijn volledige opname van Liszts Pianowerken uit (Hyperion CDA 66302), speelde het wat sneller, maar maakte er desondanks iets nogal zwaarwichtigs van. De jongere Garzillo is wat virtuozer en vlotter.
Gretchen is niet anders dan het tweede deel, andante suave, uit de Faustsymfonie (1866) in een eigen pianobewerking en de Totentanz, een parafrase over het ‘Dies irae’ uit 1859 is losgemaakt van de orkestbegeleiding.
Mogelijk had een Maurizio Pollini nog meer kunnen maken van dit drietal composities, maar Pier Carmine Garzillo zorgt voor meeslepende en pakkende uitvoeringen.