Loewe: Das Sühnopfer des neuen Bundes. Monika Mauch (s), Ulrike Malotta (ms), Georg Poplutz (t), Andreas Burkhardt (b) met de Arcis-Vocalisten München en Arpa festante o.l.v. Thomas Gropper. Oehms OC 1706 (2 cd’s, 1u., 43’12”). 2018
Carl Loewe (1796 - 1869) is vooral bekend door zijn ruim 400 Liederen in het algemeen en zijn mooie Ballades in het bijzonder. Maar hij componeerde veel meer; 2 Symfonieën, twee Pianoconcerten, zeventien Oratoria. Dat alle gedurende zijn loopbaan van ongeveer zesenveertig jaar als kapelmeester van een kerk in Stettin (thans Szcsecin aan de Oder in noord-west Polen).
Hij was geschoold in de tradities van het Noord Duitse Lutheranisme en had ook theologie gestudeerd inn Halle an der Saale. Zijn Passie oratorium Das Sühnopfer des neuen Bundes uit 1847 bevat 46 delen en was bestemd voor de eredienst op Goede Vrijdag.
Het werk valt uiteen in drie delen. Na een voorspel begint deelm1 aan het graf van Lazarus in Berthanië en vervolgt met de zalving van Jezus’ voeten door Maria Magdalena en het Laatste avondmaal in Jerusalem. Deel 2 beschrijft Jezus’ gevangenname in de tuin van Gethsemane en zijn eerste verschijning voor Caliphas en later Pilatus. Deel 3 is langer dan de voorgaande en begint met Simon van Cyrene die het kruis draagt tot de kruisiging van Christus in Golgotha en de graflegging in de tuin van Jozef van Arimathea.
Daarvoor combineerde Loewe fragmenten uit alle vier de evangelies en voegde wat korte ariosi, een enkel duet en trio toe naast de turba koren en koralen. Van een evangelist is geen sprake maar verdeelt het verhaal over de solisten, waarbij de bas het grootste aandeel krijgt. Er zijn ook wat dialogen van tenor (als Pilatus of Barabbas) en bas (Christus). Het orkest moet het doen zonder blazers; het is allemaal nogal ingetogen in de typisch Noord Duitse cultuur waaruit even later Brahms tevoorschijn trad.
We horen echo’s van Mendelssohn en de opera, maar ook de barok is nog in het werk aanwezig, vooral in de koorgedeelten. Voor heel mooie momenten zorgen beide vrouwelijke solisten. Gelukkig voldoen alle solisten goed. Tenor Georg Poplutz heeft wat weinig te doen, maar beschikt wel over een aangenaam lyrische stem waarmee hij goed karakteriseert. De warm klinkende, wat donkere stem van Ulrike Malotta zorgt voor twee aangrijpende hoogtepunten in deel twee, maar de ware uitblinkster is Monika Mauch met haar frisse jongensachtige stem.
Zo is muzikaal bezien alles keurig in orde en wint deze uitgave het van die van Udo Reidemann met voornamelijk Franse krachten (Naxos 8.55735/6).