Linde: Vioolconcert op. 18; Celloconcert op. 29. Karen Gomyo (v) en Maria Kliegel (vc) met het Gävle symfonie orkest o.l.v. Petter Sundkvist. Naxos 8.557855 (56’18”). 2003
Het leven van de Zweedse componist Bo Linde (1933 - 1970) eindigde tragisch met zelfmoord in Gävle op zevenendertigjarige leeftijd. Niemand weet precies waarom, maar het vermoeden is dat hij teleurgesteld was over de slechte ontvangst van zijn lyrisch romantische muziek die uit de tijd was volgens velen. Mogelijk had hij nog andere persoonlijke problemen, in elk geval was hij aan het eind van zijn leven erg verbitterd.
Zijn Vioolconcert is uit 1958, zijn Celloconcert uit 1965. Als student van Lars-Erik Larsson schreef hij heel toegankelijke, melodische muziek in romantische sfeer en dat viel uit de toon toen Karl-Birger Blomdahl en Bo Walther vanuit de Darmstadtse school in Zweden de richting in het muziekleven bepaalden. Alleen in zijn woonplaats Gävle, een stad op nog geen 100km afstand ten noorden van Stockholm, stond hij in hoog aanzien.
Het rustig beginnende Vioolconcert heeft twee delen en houdt de violist de hele tijd bezig. Dat vergt uithoudingsvermogen en daarover beschikt de nog jonge Karen Gromyo. Op haar techniek valt niets aan te merken en haar toon is voortdurend zo warm mogelijk. Dat is belangrijk in zo’n romantische compositie. Van de lange cadens in het eerste deel maakt ze haast improviserend iets heel moois en ze zorgt met Sundkvist voor ritmische levendigheid. Deze muziek bevalt me heel goed en is verdere verbreiding waard.
Het Celloconcert, dat zeven jaar later werd gecomponeerd, werd door de componist als een van zijn beste werken beschouwd. Hij schreef het voor Guido Vecchi, die destijds de eerste cellist was van het Göteborg symfonie orkest was en die er in Sandviken de eerste uitvoering van gaf. Aan de compositie gingen urenlange telefoongesprekken tussen componist en solist over details vooraf.
Dit concert is wat langer dan het Vioolconcert en begint langzaam met een zachte paukenroffel waaruit de solist in het laagste register spelend tevoorschijn komt en dan pas door het orkest wordt begeleid. De intensiteit wordt opgevoerd en leidt tot een climax, daarna wordt weer in melancholie verzonken. Een nieuwe paukenroffel kondigt een ’ben ritmico’ gedeelte aan, waarna de muziek langzaam uitsterft.
Het tweede deel is een en al drukke, geagiteerde activiteit en drukte. De finale verloopt weer rustig en vrij langzaam in ‘tempo flessibile’. De cello mag een prachtige cantilene zingen en daar zorgt Maria Kliegel erg goed voor op haar Stradivarius. Soms is ven een echo van Elgar te horen. De laatste vier minuten van dit concert hebben een magische kwaliteit.