CD Recensies

LUTOSLAWSKI: SYMFONIEËN NR. 1 EN 3; JEUX VÉNITIENS; LES ESPACES DU SOLEIL; CHAIN E.A.

Lutoslawski: Symfonie nr. 1; Chantefleurs et chantefables; Jeux vénitiens; Postlude nr. 1; Silesisch triptiek. Olga Pasiecnik met het Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.554283 (72’40). 1996

 

Symfonie nr. 3; Paganinivariaties; Paroles tissées; Les espaces du sommeil. Bernd Glemser (p), Piotr Kusiewicz (t) en Adam Kruszewski (b) met het Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.553423 (72’43”). 1995

 

Symfonie nr. 4; Partita voor viool en orkest; Chain II; Begrafenismuziek; Tussenspel. Krzystof Bakowski met het Pools nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.553202 (76’55”). 1996

In 1996 begon Naxos dapper aan een reeks opnamen van Lutoslawski’s complete orkestwerken in Polen zelf met het Nationaal omroeporkest onder Antoni Wit en Poolse solisten. Dit zijn exemplarisch drieen uit die serie die een goed beeld geven van de over het geheel goed verzorgde, degelijke, idiomatische, zij het altijd nogal strenge en weinig toegeeflijke vertolkingen die in een akoestisch heldere, maar wat droge akoestiek zijn gemaakt. Wit ziet kans om van de grotere, zeer gevarieerde structuren een fraai geheel te maken. Aan engagement ontbreekt het geenszins. Poëtische passages zijn goed, maar hadden wat meer kunnen sprankelen. Bijzonder welkom zijn de kortere stukken.

De Symfonie nr. 1 betaalt enige tol aan Hindemith en Bartók maar is verder een nogal conventioneel werk dat vol zit met makkelijk herkenbare thema’s. In de Symfonie nr. 2 ging Lutoslawski voor het eerst aleatorieke technieken in een omvangrijk werk toepassen. De structuur is tweedelig, waarbij het eerste deel vooral een voorbereidende rol speelt. De episodische, aarzelende motieven van dat ‘Hésitant’ getitelde eerste deel krijgen dan een doelbewuster vervolg in het tweede deel, ‘Direct’. Binnen elk gedeelte is sprake van een ‘ritmisch elastisch contrapunt’, een soort ‘collectief ad lib’ waarin iedere musicus in feit als solist kan optreden. Als het teken wordt gegeven dat dit gedeelte is afgelopen, stoppen de vertolkers onmiddellijk. Maar als voordien al een speler klaar was met zijn gedeelte, begint hij gewoon opnieuw.

De Symfonie nr. 3 bestaat ook uit twee delen die worden geïntegreerd door een nadrukkelijk motto van vier noten waarmee het werk ook begint, enigszins op de manier van Beethovens ‘noodlot’ motief aan het begin van zijn vijfde symfonie. Het werk wordt daarmee ook afgesloten. In de Symfonie nr. 4 die in 1992, twee jaar voor zijn dood ontstond zijn weer duidelijker melodische aspecten aan de orde die Lutoslawski in de periode daarvoor afwees. Vooral deze Vierde symfonie verdient aandacht: een echt heel geconcentreerd meesterwerk dat bestaat uit twee onderling hecht verbonden delen die in dat opzicht enigszins herinneren aan Sibelius’ Zevende, zoals de Begrafenismuziek als herinnering aan Bartók eveneens prachtig slaagde.

De drie orkestwerken die bekend zijn onder de titel Chain ontstonden medio jaren tachtig in het kielzog van de derde symfonie en ze worden gekenmerkt door eenzelfde intense muziektaal. Ze zijn weliswaar zodanig van opzet dat elk op zichzelf een muzikale eenheid vormt, maar ze zijn op bepaalde manier ook onderling verbonden zoals de titel ‘ketting’ al aangeeft. Deze werken bevatten volledig uitgeschreven partijen, maar ook episodes waarin de instrumentalisten de nodige vrijheid krijgen om te improviseren. Van het drietal stukken maakt het tweede, dat werd geschreven voor violist Pinchas Zukerman de beste indruk. Maar de beste propagandiste van het werk is Anne-Sophie Mutter die het omschrijft als een “heel expressief werk, een soort schilderij van Monet qua kleurwerking. De nieuwe versie van Chain II en de Partita met Bakowski als uitstekende solist zijn ook niet te versmaden en minstens evenwaardig met die onder de componist met Mutter (DG 423.696-2, 471.588-2). Er bestaan hiervan nauwelijks betere opnamen. 

Behalve de beide onbekender werken waar zangers aan te pas komen, is op het tweede plaatje vooral interessant om de bekende Paganinivariaties nu eens niet in de geijkte versie voor twee piano’s (altijd een succesnummer van Martha Argerich met wisselende partners) te horen maar in de door de componist verzorgde versie met orkest. Even mooi, even geldig, even virtuoos, vooral ook dankzij de inbreng van Glemser.

Voor de lage – zelfs extra verlaagde – prijs van deze plaatjes kan men ze moeilijk over het hoofd zien en laten liggen.