Liszt: Les préludes S. 97; Mazeppa S. 100; Hongaarse rapsodie nr. 4 in Es S. 244; Smetana: De Moldau; Vysehrad. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 447.415-2 (72’16”).
Het is Liszt die de uitvinding van het symfonisch gedicht op zijn naam bracht, een wat langer orkestwerk als de interpretatie van een buitenmuzikaal onderwerp. Zelf schreef hij dertien stuks waarin materiaal uit de klassieke mythologie, de romantische literatuur, de toen recente geschiedenis of eenvoudig verbeeldingsvolle fantasie aan de orde werden gesteld.
Niet al deze werken bleken even succesvol, maar Les Préludes, een werk uit de tijd in Weimar van de componist, is een meesterwerk. In feite was de muziek al klaar voordat Liszt bedacht dat het werk een parafrase is op een gedicht van Alphonse de Lamartine waarin het leven wordt voorgesteld als een stel voorspelen op de dood.
Net als in de Faust symfonie duikt het beginthema regelmatig opnieuw in andere vermomming op in het twintig minuten durende werk. Vaker dan in de andere symfonische gedichten. Les Préludes is een briljant organische, goed gestructureerde schepping. Ook het aan de ruige kozakkenleider Mazeppa gewijde symfonisch gedicht heeft in handen de vereiste fantasievolle kracht.
Dit soort spectaculaire muziek bracht het beste van Karajan naar voren, net als van zijn orkest. Ook de symfonische gedichten uit de cyclus Mijn vaderland van Smetana klinken mooi, maar daar zijn idiomatischer uitvoeringen van denkbaar.