Lutoslawski: Strijkkwartet; Urbanner: Strijkkwartet nr. 4; Berio: Strijkkwartet nr. 3 ‘Notturno’. Alban Berg kwartet. EMI 556.363-2 (60’19”). 1993-1995
Lutoslawski: Strijkkwartet; Kurtág: Strijkkwartet op.1 ‘Quartetto per archi’; Microludes op. 13/1-12 ‘Hommage à Mihály András’; Officium breve op. 28; Strijkkwartet (1964); Goebaidulina: Strijkkwartet nr. 2. Arditti kwartet. Montaigne 789007, 782147 (71’50”). 1990
Net zoals de tweede en de derde symfonie bestaat Lutoslawski’s enige strijkkwartet (1965) uit twee delen met het eerste als inleiding. Het gaat ook hier om een aleatorisch stuk, waarover de componist berichtte: “Ieder van de spelers moet zijn partij spelen alsof hij alleen op de wereld is…. Wanneer hij als solist speelt kan hij flexibel, vrij en persoonlijk zijn”.
Korte, duidelijk gekenmerkte segmenten worden door de vier musici samen uitgevoerd om dan weer uit elkaar te gaan en zo de traditionele kwartetvorm te ontwrichten, zoals dat ook gebeurt in sommige kwartetten van Elliott Carter. Het paradoxale resultaat is dat in verschillende uitvoeringen het resultaat toch in hoge mate gelijk klinkt: het geheel blijkt steeds belangrijker dan de delen.
Om dat goed te ervaren is het nuttig dit tweetal opnamen bij de hand te hebben (er zijn er meer, maar dit zijn de beste). Het Alban Berg kwartet voelt zich blijkbaar even goed thuis in eigentijds repertoire als in het gangbaar traditionele en van het Arditti kwartet is bekend dat het is gespecialiseerd in avant-garde werken.