Leifs: Ouverture Minni islands op. 9; Requiem op. 33b; Galdra-Loftr suite op. 6; Réminescence du nord op. 40; Hekla op. 52; Elegie voor strijkorkest op. 53. Hallgrims Kerk motetkoor, Schola Cantorum en IJslands symfonie orkest o.l.v. En Shao. BIS CD 1030 (64’41”). 1999
De exuberante, maar wat losjes geconstrueerde ouverture Minni islands uit 1926 kan worden beluisterd als een geslaagd eerbetoon aan het bijzondere land dat IJsland is met zijn zo aparte natuur. Indringender klinkt Réminescence du nord (1952) voor strijkorkest, een werk dat enigszins de door de Amerikaan Roy Harris in zijn symfonie nr. 3 opgeroepen sfeer benadert. Wel was Leifs twaalf jaar eerder.
De Elegie voor strijkorkest (1961) ter herinnering aan zijn moeder en het Requiem onthullen de sterke privé kant van de componist. Die Elegie wordt eigenlijk wat te snel uitgevoerd door Shao en komt beter tot zijn recht bij Sakari (Chandos CHAN 9433). Requiem (1947) is geschreven op een door de componist samengestelde niet-liturgische tekst. Dit motet is een pareltje, een wiegenlied voor een gestorven kind waarover de ouders nog angstig waken. Het Hallgrims koor draagt een stuk extra wanhoop bij.
Gezien de bedreigende aard van de IJslandse vulkaan Hekla is het daarop gebaseerde symfonisch gedicht van deze titel complexer, explosiever als die van de omringende symfonische gedichten Geysir en Dettifoss. Men zou het Leifs Sacre kunnen noemen. Details komen in deze uitvoering beter tot hun recht dan bij Zukofsky (ITM ITM 6/-4) omdat Shao het werk in een rustiger tempo aanpakt en er met 11’23” ongeveer drie minuten langer over doet (en twee minuten langer dan Segerstam op Ondine ODE 894-2).
De interpretaties zijn over het geheel zeer geslaagd, de opname heeft de gangbare voortreffelijke BIS kwaliteit.