Markevitch: Le nouvel âge; Sinfonietta in F; Cinéma ouverture. Gelders orkest o.l.v. Christopher Lyndon-Gee. Naxos 8.572152, Marco Polo 8.223653 (54’34”). 1996
Markevitch: Cantique d’amour; L’envoy d’Icare; Concerto grosso. Gelders orkest o.l.v. Christopher Lyndon-Gee. Naxos 8.572153, Marco Polo 8.223666 (54’51”). 1996
Als een spons gretig alle muzikale ervaringen vergarend, bewaar ik dierbare herinneringen aan de zomerbijeenkomst van Jeunesses musicales in Genève, 1951. Daar voerde Igor Markevtich met een eigen mondelinge toelichting in heel precieus Frans Stravinsky’ Sacre uit. Kort daarop nam hij het werk op met het Londense Philharmonia orkest (EMI 762.647-2 (2 cd’s), nu Testament SBT 1076); dat is nog steeds een van de mooiste opnamen van het werk. Op YouTube is in een matig ogend en klinkend zwart/wit filmpje te zien en te horen hoe hij het werk in 1968 in Japan uitvoerde. In 1949 had hij Stravinsky een lijst gestuurd met de fouten die waren ingeslopen in de herziene uitgave.
Maar dat de in 1912 in Kiev geboren Markevitch ook componist was, wist ik toen nog niet. En dat hij als achttienjarige zijn debuut had gemaakt bij het Concertgebouworkest evenmin. Tijdens W.O.II was hij ook nog actief in het Italiaanse verzet. Op 7 maart 1983 overleed hij onverwacht in Antibes.
Bekend is dat de jonge Benjamin Britten in1935 na de dood van Alban Berg in zijn dagboek een bedroefde notitie maakte met als inhoud: “er blijven maar weinig ‘echte’ componisten over”. Hij noemde Stravinsky en Schönberg plus zijn eigen leraar Frank Bridge en vroeg zich af of twee andere jonge componisten aan dat selecte gezelschap konden worden toegevoegd: Shostakovitch en Markevitch. Hij was niet de enige die Markevitch zo hoog aansloeg. Bartók gaf toe dat hij invloeden van hem onderkende, Stravinsky en Milhaud waardeerden hem hooglijk, de gerespecteerde criticus Henri Prunières noemde hem een genie.
Zo’n tien jaar lang, van 1929 tot het uitbreken van W.O. II werden regelmatig her en der werken van Markevitch uitgevoerd en enthousiast ontvangen.
Maar toen plotseling, haast nog een tiener liet hij het er na het pianowerk over eigen jeugdherinneringen Stefan le poète uit 1940 en de concertante symfonie voorsopraan en orkest Lorenzo il magnifico over Lorenzo de Medici en de Händelvariaties voor piano uit 1941 bij zitten. Dirigeren werd belangrijker voor hem.
Gelukkig heeft het Gelders orkest zich in 1995/6 ontfermd over al zijn pure orkestwerken en deze op cd gedocumenteerd. Daarbij gaat het in chronologie om:
Sinfonietta (1929)
Concerto grosso (1930)
Cinéma ouverture (1931)
L’envoy d’Icare (1932). Daarvan maakte hij in 1938 een H.M.V. opname die is terug te vinden op de 18 cd’s van de complete aan hem als dirigent gewijde opnameserie (Warner 2564-614493-2)
Cantique d’amour (1936)
Le nouvel âge (1937)
Alles werken die binnen een tijdsbestek van tien jaar zijn ontstaan. Natuurlijk ligt het in de verwachting dat hier duidelijke invloeden te onderkennen zijn. Zowel de Sinfonietta als in het Concerto grosso hebben wat te danken aan Hindemith. Nadia Boulanger had Markevitch met hem vertrouwd gemaakt via Hindemiths Concert voor orkest uit 1925 en hij sliep met de partituur onder zijn hoofdkussen.
Maar tussen de motorische ritmen en het gespierde contrapunt door horen we ook een eigen stem. Ook van Prokofiev zijn sporen te vinden in de complexe ritmiek. Aan Stravinsky onttroek Markevitch zich echter duidelijk.
Uit de aanwezighed van claxons en fluitjes zou in de Cinéma ouverture de hand van Satie te ontdekken zijn, maar de Rus gebruikte ze op geheel andere wijze als een originele studie in polyritmiek.
Nog duidelijker komt de eigen stem van de componist naar voren in De vlucht van Icarus. Vorm en inhoud zijn heel origineel. Zo gebruikt hij een kleine groep instrumentalisten binnen het orkest om kwarttonen te spelen. Het effect is helemaal niet buitenissig: het is precies bedoeld om een harmonische sfeer van glinsterende straling te bereiken.
Een grote ritmische energie is in a deze werken te onderkennen en wordt hier specifiek ingezet om eerst knap een indruk te geven van een zwevende vlucht, vervolgens van een opwindende, maar uiteindelijk catastrofale snelheid. In het laatste gedeelte van het werk, ‘De dood van Icarus’, zal menig luisteraar voorkomen als een voorbode van het minimalisme, hoewel het in feite gaat om om een repetitief moto perpetuo motief dat aan voortdurende ritmische veranderingen wordt onderworpen. Met een haast magische suggestie dat Icarus een wedergeboorte wacht na zijn noodlottige val. Opvallend zijn in dit werk ook de ‘vogelachtige’ geluiden en de polyritmische patronen in het derde deel ‘Icarus vangt twee duiven en bestudeert hun vliegkunst’. Ze geven een begrijpelijk beeld van de mechaniek en de poëzie van het stimulerende ontdekking van de kunst van het vliegen.
Le nouvel âge is een gedurfde, kernachtige, maar ietwat verontrustende machine-achtige driedelige symfonie die is af geleid van een een nooit geschreven opera. Hier horen we iets van het in de Sovjet wereld geprezen constructivisme waarvan de componist als kleuter blijkbaar iets meekreeg.
Daarentegen laat Cantique d’amour goed horen dat het Frans nu een soort muzikale moedertaal van de componist was geworden. De rijke klankkleuren bloeien steeds royaler op tot een geweldige climax. Maar minstens zo kenmerkend en ‘eigen’ is de coda met statische akkoorden van strijkersakkoorden, verrijkt met celesta en glockenspiel klanken.
Fascinerend inventief is dit alles en dus een feest om naar te luisteren. Het is goed en best iets om in Nederland trots op te zijn, dat Markevitch zulke geweldige pleitbezorgers vond met Christopher Lyndon-Gee en het Gelders orkest dat haast meer dan zijn beste beentje voorzet. De opname klinkt redelijk, maar had eigenlijk beter gemoeten.