CD Recensies

MAHLER: SYMFONIE NR. 10, GAMZOU, DAUSGAARD

Mahler: Symfonie nr. 10 (versie Cooke). Seattle symfonie orkest o.l.v. Thomas Dausgaard. Seattle symphony media SSM 1011 (71’49”). 2016

 

Mahler: Symfonie nr. 10 (versie Gamzou). Internationaal Mahler orkest o.l.v. Yoel Gamzou. Wergo WER 5122-2 (79’29”). 2011

 

Reeds als tiener had de Israëlisch-Amerikaanse dirigent Yoel Gamzou een fascinatie voor Mahler die zich concentreerde op de onvoltooide tiende symfonie. Op tweeëntwintigste leeftijd voltooide ook hij het werk en een jaar later voerde hij het met een zelf geformeerd orkest tijdens de Joodse Cultuurdagen uit in de Berlijnse Ryckestraße synagoge. Een jaar later kon hij het in de Philharmonie opnemen.

"When I discovered that it was only the first movement of a large unfinished symphony, I instantly started investigating. I became indescribably fascinated and intrigued, in fact hypnotized, by the sheer magnitude of meaning and content hiding within this manuscript. It was immediately clear to me that the piece was entirely thought-through and that the meaning behind this hurried testament was an almost unbearably painful albeit thoroughly planned legacy. It seemed like the sketch was staring at me demanding to be heard, like a message in a bottle that hasn't really been found, let alone entirely understood, for almost a century.“

De versie van Mahlers tiende die Deryck Cooke in de loop der jaren met hulp van Berthold Goldschmidt en Colin en David Matthews in de loop der jaren verfijnde is de meest uitgevoerde van het werk. Daarnaast waren er al minder vaak gehoorde versies van Mazetti sr. en jr., Wheeler, Barshai, Carpenter en Mazucca. In de geactualiseerde Vergelijkende Discografie is daarover meer te vinden. Daaraan voegt Gamzou nu een volgende toe.

Waar de anderen Ernst Krenek die in de jaren twintig vorige eeuw het begin adagio als vrijwel compleet vond min of meer volgden, greep Gamzou ook in dit deel in zonder dat het de vorm en de impact aantast. Maar zijn toevoegingen weken eerder vertroebelend dan verhelderend. Hij begint het deel nogal traag en zorgt verderop voor nogal overdreven dynamische contrasten.

Naarmate het werk vordert en Mahlers schets steeds skeletachtiger raakt, worden Gamzou’s eigen interpolaties steeds opdringeriger.

In het scherzo horen we wat extra wirwar van de houtblazers en de finale begint nodeloos met duister grommende fagotten. Waarom in de slotbladzijden een herinnering aan het eerste deel terugkomt, is ook een raadsel.

Met zijn ingrepen wordt weinig essentieels toegevoegd, maar de geest van Mahler heeft er al met al niet sterk onder te lijden. Wel heel mooi is de lange fluitsolo aan het begin van de finale. Irritanter zijn vaak de tempo tempokeuze en het overdreven gebruik van rubato.  Waar Cooke zich matigde in zijn bemoeienis, gaat Gamzou juist wat te gul te werk waardoor de orkestratie wat aan obesitas gaat lijden, zeker aan de baskant.

Aan de debetzijde staan dan weer een goed en enthousiast spelend anoniem orkest en een keiri gerealiseerde opname door het Grimm & Dabringhaus team.

Iedere ware Mahleriaan hoort zeker kennis te nemen van Gamzou’s oplossing, maar zal daarna waarschijnlijk terugkeren tot de oplossing van Cooke, zoals gerealiseerd door bijvoorbeeld Dausgaard die ook onlangs het werk opnam.

Hij zorgt haast onverwacht als Deen (1963) voor niet een van als beste bekend staande Amerikaanse orkest voor een heel overtuigende, krachtige lezing waarin meteen in het begin, de basis, van de juiste verbeelding wordt blijk gegeven. Het werd een gedreven, passend karakteristieke verklanking waarin de juiste puntjes op de juiste i’s worden gezet. Wie het werk in de gangbare Cooke editie kent, bijvoorbeeld van de in de Vergelijking tot besten uitgeroepen Rattle (EMI 556.972-2) en Chailly (Decca 466.955-2), zal ook van deze nieuwe, in eigen beheer uitgegeven interpretatie onder de indruk zijn. Meer waarschijnlijk dan van Gamzou.