Mozart: Die Entführung aus dem Serail KV 384. Robin Johannsen (s., Konstanze), Mari Eriksmoen (s., Blondchen), Maximilian Schmitt (t., Belmonte), Julian Prégardien (t., Pedrillo), Dimitry Ivashchenko (bs., Osmin), Cornelius Obonya (spr., Bassa Selim) met het RIAS kamerkoor en de Akademie für alte Musik, Berlijn o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMC 90.2214/5 (2 cd’s, 2u. 40’09”). 2014
Als afsluiting van zijn in 1999 begonnen reeks grote Mozart opera’s met Jacobs verscheen dit Ottomaanse Singspiel op de hielen van de nogal teleurstellende realisatie van Nézet-Séguin (DG 479.4064).
Opnieuw wekt de dirigent zowel bewondering als ergernis met zijn aanpak. Eerst over de ergernis. Onder het mom dat Mozart zelf nogal vrijmoedig met de partituur omsprong, grijpt ook hij in. Bijvoorbeeld door een fortepiano aan de orkestratie en de zelf mee bepaalde dialogen toe te voegen om het werk te ‘musicaliseren’. Soms voegt hij tijdens sommige rusten zelf wat tekst toe, zoala onder meer gebeurt de hijgerige stem van Bassa Selim tijdens twee passages van de bekende aria Martern aller Arten en Pedrillo die in het laatste nummer fluitend opkomt.
Ook bij zijn keuze van meest onbekende zangers kan men vraagtekens zetten. Sommige van hen tonen wat weinig pit, kleur en nuanceringsvermogen. Of dat bewust daarom is gedaan en of de rollen steeds goed voor hen zijn? Zo was Robin Johannsen waarschijnlijk beter tot haar recht gekomen als Blondchen dan als Konstanze. Mooi als haar jeugdige inzet en haar coloraturen zijn, het mankeert aan drama in het nogal snel genomen Traurigkeit ward mir zum Lose. Martern aller Arten slaagde wat beter. De Belmonte van Maximilian Schmitt had minder elegant en best wat heldhaftiger mogen zijn.
Ook Julian Prégardien en Mari Eriksmoen klinken wat bleekjes als Pedrillo (in Frisch zum Kampfe) en Blondchen. Blijft de Rus Dimitry Ivaschenko die als Osmin geen moeite heeft met de laagste noten maar desondanks nogal baritonaal klinkt en reageert wat traag.
Ook de dialogen klinken soms wat slepend en stellen het geduld van de luisteraar nogal op de proef.
Dan de bewondering. Die geldt voor de foutloze koorzang en de spirituele, zorgvuldige orkestbegeleiding met prominent hoorbare bekkens, triangels, piccolo en grote trom. Maar of dat voldoende is om deze postmoderne opvatting ingang te laten vinden?
Leg er – zie de Vergelijkende Discografie – de opnamen van Böhm (DG 429.868-2), Jochum (DG 459.424-2) en Gardiner (Archiv 477.559-2) maar eens naast.