Meyerbeer: Grand opéra. ‘Mon coeur s’élance et palpite’ uit Le prophète; ‘Robert, toi que j’aime’ uit Robert le diable; ‘Nur in der Dämmerung Stille’ uit Alimeiek oder Wirth und Gast; ‘C’est bien l’air que chaque matin’ uit L’étoile du nord; ‘Là-bas, sous l’arbre noir’… fleurs nouvelles, arbres nouveaux’ uit L’Africaine; ‘D’una madre disperata… Con quiai gioia’ uit Il croatio in Egitto; ‘Dieu! Comme cette nuit est lnte… Ombre légère’ uit Dinorah; ‘Oh Schwester, find’ ich dich!.... Lebe wohl, geliebte Schwester’ uit Ein Feldlager in Schlesien; ‘Sulla rupe triste, sola… Ah questo bacio’ uit Emma di Resburgo; ‘O beau pays de Touraine’ uit Les Huguenots; ‘Adieu mon doux ravage.. Pour celle qui m’est schère’ uit L’Africaine. Diana Damrau (s), Kate Aldrich (ms), Pai Min Yu (s), Pascale Obrecht (s), Joanna Curelaru (ms), Laurent Naouri (bs) met koor en orkest van de nationale Opéra de Lyon o.l.v. Emmanuel Villaume. Erato 01902958-49016 (81’27”). 2015
Zijn collega’s konden Giacomo Meyerbeer (1791-1864) nooit vergeven dat hij een van de rijkste mensen in toenmalig Europa was. Als zoon van een bankier kon hij zich veroorloven om naar de beste leermeesters af te reizen, onderweg de muziekscène in zich op te zuigen en rustig de tijd te nemen voor zijn composities.
Negentien opera’s bracht hij tot stand. De meeste vallen in de categorie grand opéra, maar Das Brandenburger Tor (1814) en Ein Feldlager in Schlesien uit 1844 zijn Singspiele en Dinorah of Le pardon de Ploërmel (1859) is een Lustspiel mit Gesang, Wirth und Gast, oder aus Scherz Ernst (1813), Emma di Resburgo (1819) en Il crociato in Egitto (1824) zijn een melodramma (eroico), Alimelek, oder die beiden Kalifen (1814) een komische opera en L’étoile du nord (1854) is een opéra comique.
Waarschijnlijk door zijn aanwezigheid in Italië besloot Rossini naar Parijs te verhuizen, maar Meyerbeer volgde een paar jaar later zijn voorbeeld. Samen met librettist Eugène Scribe ontwikkelde Meyerbeer het genre van de grand opéra.
Robert le diable (1831) werd een icoon van de romantiek en het succes van het historische spektakelstuk. Les Huguénots (1836) was zelfs nog grootser.
Ontevreden met de zangers die hem ter beschikking stonden, hield Meyerbeer Le prophète tot 1849 achter de hand toen hij wel desgewenste bezetting kon krijgen. Na de uitstapjes in het genre opéra comique werd zijn vierde en laatste grand opéra l’Africaine na zijn dood in 1865 voor het eerst opgevoerd.
Steeds wist Meyerbeer hoe hij zijn publiek moest behagen. Ook Diana Damrau is daar momenteel met veel zelfvertrouwen en heel doortastend als weinig anderen toe in staat. De vocale problemen waarvan Meyerbeer zijn titelheldinnen voorziet, zijn eigenlijk geen probleem voor haar.
Heel verrassend is eigenlijk dat het wel lijkt of de vroegere charmante Duitstalige, de vuurwerkachtige Italiaanstalige en de coloratuurrijke Franstalige werken door verschillende componisten zijn geschreven. OP haar uitspraak valt gelukkig niet veel aan te merken.
Damrau schijnt kennis te hebben gemaakt met Meyerbeer toen ze als student in Würzburg meezong in diens cantate Gli amori di Teolinda (op CD Orfeo C 054-831 A met Julia Varady uit 1981).
Samen met een aantal capabele collega’s in de kleinere rollen bewijst ze dat in een gemengd programma van lichtere en zwaardere fragmenten uit elf werken, waaronder een stel onbekendere, waaronder de cd premières van een brokje van 6’17” uit Alimelek, oder die beiden Kalifen en een van 6’52” uit Ein Feldlagerin Schlesien.
Ook het voortreffelijke orkest uit Lyon levert een knappe prestatie.