Mozart: Requiem in d KV. 626. Sophie Karthäuser (s), Marie-Claude Chappuis (a), Maximilian Schmitt (t), Johannes Weisser (bs) met het RIAS kamerkoor en het Freiburgs barokorkest o.l.v. René Jacobs. Harmonia Mundi HMM 90.2291 (46’01”). 2017
Mozarts laatste compositie, die bij zijn door op 5 december 1791 nog net niet af was, is in de loop der jaren het onderwerp van veel romantische speculatie geweest vanwege de ongebruikelijke omstandigheden waaronder het werk werd geschreven.
Zoals we nu weten, was de anonieme opdracht die Mozart kreeg voor een requiem afkomstig van een gewetenloze graaf die wilde doen alsof hij het werk zelf had geschreven. Mozart nam de opdracht gretig aan en dat niet alleen omdat hij er gord voor betaald kreeg.
Hij had goede hoop spoedig te worden aangesteld als kapelmeester van de Weense Stephansdom en de opdracht bood hem de kans zijn roestige vaardigheid in kerkmuziek te oliën. Toen hij in oktober aan het componeren begon, was hij nog gezond, maar hij werd snel ziek en lag eind november op bed. Onvermijdelijk begon de stervende Mozart het werk waarmee hij worstelde te zien als zijn eigen requiem.
Hij voltooide de eerste helft van het werk en liet diverse schetsen en instructies voor de rest na. De voltooiing werd verzorgd door zijn pupil Franz Xaver Süßmayr. Er is wel gezegd dat Mozarts grote reputatie alleen al op dit grote werk zou kunnen steunen, maar het is interessant te zien dat het Requiem een nieuwe stilistische richting insloeg, een innovatieve fusie van barokke soberheid met ondoorzichtige harmonieën en sublieme melodielijnen.
In de Vergelijkende Discografie uit 2014 werden de alternatieve Süßmayr versies van Czerny, Beyer, Maunder, Flothuis, Levin, Druce, Neukomm, Robbins Landon behandeld. Jacobs zou Jacobs niet zijn wanneer hij daaraan eentje toevoegde. Hij kwam terecht bij de Franse componist Pierre-Henry Dutron. Deze corrigeerde niet slechts ‘onvolkomenheden’ van Süßmayr, maar herschreef oo sommige passages. Hij veranderde wat maten van het ‘Sanctus’ en ‘Hosanna’, herzag het ‘Benedictus’ als geheel, voegde een paar maten toe aan het ‘Lux aeterna’ en voegde bassethoorns toe aan ’Tuba mirum; en roffelende pauken aan ‘Confutatis’. Het resultaat doet nu eens als zinvolle verrijking, dan weer als nodeloos schokkend aan.
Jacobs beschikt over een voortreffelijk viertal solisten, mensen die ook in zijn deels succesvolle, deels tegenvallende opnamen van Mozarts opera’s ter beschikking had. Het koor klinkt heel competent, maar intoneert niet steeds helemaal zuiver en het orkest volgt de vitale, vlotte aanpak, waarin alleen het ‘Lacrymosa’ even voor een rustpunt zorgt, keurig. De conclusie? Een zeker interessante, maar beslist niet zaligmakende uitgave, goed voor een keertje, maar voor regelmatig gebruik lijkt het verstandiger terug te keren naar de beproefde versies van Harnoncourt (Duitse Harmonia Mundi 82876-58705-2), Schreier (Philips 475.205-2) en Christie (Erato 0630-10697-2).