Monteverdi: Madrigalen, deel I Cremona, boek 1, 2 en 3. Les arts florissants o.l.v. Paul Agnew. Les arts florissants AF 005 (58’48”) 2014
Monteverdi: Madrigalen, deel 2 Mantua, boek 4, 5 en 6. Les arts florissants o.l.v. Paul Agnew. Arts florissants AF 003 (73’49”). 2014
Monteverdi: Madrigalen, deel 3 Venezia, boek 7 en 8. Les arts florissants o.l.v. Paul Agnew. Harmonia Mundi Arts florissants HAF 890.5278 (74’38”). 2017
Het madrigaal geeft de veranderingen in de muzikale stijl gedurende de loopbaan van Claudio Monteverdi volmaakt weer en weerspiegelt de overgang van Renaissance naar barok.
Monteverdi’ aanvankelijke stijl, met vaak geaccentueerd, luchtige vijfstemmige composities maakte uiteindelijk plaats voor een meer expressieve vorm met gewaagde dissonanten en scherpe melodische modulaties.
Geleidelijk zorgde de noodzaak om de tekst helderder te krijgen ervoor de textuur eenvoudiger: de twee hoogste stemmen werden prominenter en de onderste figureerden als stevige basis voor de harmonie.
Door deze verschuiving kwamen er madrigalen met minder stemmen, slechts ondersteund door een instrumentale bas. Conservatieve tijdgenoten hadden nogal wat kritiek op deze madrigalen, maar zijn broer verdedigde de manier waarop hij de eisen aan tekst en muziek in evenwicht bracht. De gedachte dat de dat de muziek dienstbaar is aan de tekst werd tot het levenslange ideaal van de componist, ook al veranderde zijn aanpak in de loop der tijd.
In totaal werden negen verzamelingen van Monteverdi’s madrigalen gepubliceerd; de eerste in 1587, de negende postuum in 1651. De eerste acht daarvan zijn nu vastgelegd door Les arts florissants, nu niet onder William Christie maar onder de Engelse tenor Paul Agnew en op een eigen sublabel onder de paraplu van Harmonia Mundi, het label dat zelfstandig tekende voor de derde aflevering. De inhoud is als volgt verdeeld:
Deel 1 Cremona bevat boek 1 uit 1587, 2 uit 1590 en 3 uit 1592
Deel 2 Mantua bevat boek 4 uit 1603, 5 uit 1605 en 6 uit 1614
Deel 3 Venezia bevat boek 7 uit 1619 en 8 de Madrigali guerreri et amorosi uit 1638, met Altri canti d’amor, Dolcissimo usignolo, Lamento de la nimfa SV. 163 en Combattimento di Tancredi e Clorinda SV. 153.
Natuurlijk bestaan al diverse mooie opnamen van deze madrigalen. Denk aan Alessandrini (Opus 111 OPS 30-81, OPS 30-166 en OPS 30-187), Koesveld (Brilliant Classics 94980, 95152 en Cavina (Glossa GCD 920910, 920015, 920922, 920823, 920927) maar deze imponeert haast nog meer omdat zo effectief en welsprekend wordt gezongen en de instrumenten zo gevoelig en onopdringerig begeleiden.
Agnew kan putten uit het areaal van de zangers Maud Gnidaz, Francesca Boncompagni, Mariam Allan, Hannah Morrison (s), Marie Gautrot, Lucille Richardot, Stéphanie Leclerq (a), Paul Agnew en Sean Clayton (t) en Lisandro Abadie, Callum Thorpe, Narduk Serrano López (bs) en de instrumentalisten Myriam Gevers, Sophie Gevers-Demoures (v), Galina Zinchenko, Simon Heyerick (va), Anne-Marie Lasla (vdg), Massimo Moscardo, Jonathan Rubin (aartsluit), Thomas Dunford (theorbe), Massimo Moscardo (luit), Nanja Breedijk (hrp), Florian Carré (kl).
De opnamen zijn gemaakt tijdens concerten in Parijs en verlenen aan het geheel een extra levendige toets. Tegenover de wat meer aardgebonden, sensuele kwaliteit die Italiaanse groepen als La Venexiana, hoorbaar genietend van iedere lettergreep, in deze muziek brachten, stelt Les arts florissants een grotere verfijning, een weldadige kleurigheid en een zorgvuldiger manier van de integratie van stemmen en instrumenten.
Hiermee hebben Les arts florissants dan een erg sterke troef in handen. Daar heeft het ensemble een grote pluim verdiend.