Mendelssohn, F.: Liederen 3. Morgenständchen op. 1/5; Ich kann wohl manchman singen; Im Hernst; Vorwurf op. 10/2; Traurige Wege; Der Eichwald brauset; Gegenwart; Gleich Merlin, dem eitlen Weisen; Der Meer erglänzte weit hinaus; Fichtendaum und Palme; Ach, die Augen sind es wieder; Die frühen Gräber op. 9/4; Warum sind denn die Rosen so blass? op. 1/3; Harfners Lied; Dämmeung senkte sich von oben’ Suleika ‘Ach, um deine fuchten Schwingen; Der Schiffende; Kein Blick der Hoffnung; Die Mainacht op. 9/6; Über allen Gipfeln ist Ruh’; Wanderer’s Nachtlied nr. 2 ‘Der du vom Himmel bist’; Nach Stunden op. 10/1; Wanderlied op. 1/2; Bergeslust op.10/5. Susana Gaspar (s), Kitty Whately (s), Gary Griffiths (b), Manuel Waiser (b) en Malcolm Martineau (p). Champs Hill CHRCD 124 (59’33”). 2015
Wie zich bezighoudt met de geschiedenis van Fanny Henselt-Mendelssohn als componiste, moet beginnen met te vertellen dat ze een slachtoffer was van een verblinde vader die vond dat één componist in de familie meer dan genoeg was, hoewel ze even talentvol was als haar broer. Ook Felix was tot na de dood van zijn vader van mening dat haar werken niet moesten worden gepubliceerd; erger nog, hij nam enige van haar composities over en publiceerde die onder eigen naam. Gelukkig voor Fanny en voor ons als muziekliefhebbers trouwde ze in 1829 met de schilder Wilhelm Hensel die een liberalere kijk had op het componeren van zijn vrouw en die haar de vrije hand gunde bij het schrijven van kamermuziek, pianowerken en liederen. Met de steun van haar man verscheen wel een aantal van haar werken in druk. Spijtig genoeg overleed de in 1805 geboren Fanny in 1847 op 41-jarige leeftijd. Ze liet een lijst met 466 composities na.
Willi Grundlach maakte met een stel zangers een opname van Fanny’s koorliederen, duetten en zangtrio’s (Thorofon CTH 2299) en Susan Gritton wijdde met Eugene Asti een cd aan haar liederen (Hyperion CDA 67110), maar pianist Malcolm Martineau ging met zijn zangersteam een stap verder door te beginnen aan een opname van de complete liederen van broer en zus Mendelssohn.
Waar op beide eerdere uitgaven CHRCD 56 en CDHR 91 materiaal van Felix domineerde is deel 3 geheel aan Fanny gewijd.
Daarmee is nuttig werk verricht, want nu leren we Fanny kennen als een toondichteres die zeker niet de mindere is van haar broer. Ze weet de stem- en de pianopartij steeds goed met elkaar te verweven en gebruikt meer chromatiek dan Felix. De had een goede neus door de gedichten van Eichendorff, Schiller, Lenau en Goethe, zelfs van Heine die ze persoonlijk kende en aan wie ze eigenlijk een hekel had, maar erkende dat hij een grote dichter was.
De jonge zangers die Martineau hier bijeenbracht blijken te zorgen voor geïnspireerde, levendige interpretaties die minstens zoveel zeggingskracht hebben als die van rijpere, wat afstandelijker Gritton.